Wandelend in een Sloveens bos, dwaalden mijn gedachten onlangs af naar een fijne herinnering uit mijn jeugd. Het moet in de zomer van 1985 geweest zijn. Ik was zeventien en op kamp met de Oudenaardse scouts, ergens in de Ardennen. Diep in het woud, op een ruime afstand van onze kampplaats, werd ’s avonds een vuur ontstoken. Een hele nacht waakten we bij dat vuur, om de beurt. Om het halfuur werd iemand anders gewekt. Rond drie uur ’s nachts was het mijn beurt. Het was een magisch moment, helemaal alleen in een donker bos, enkel verlicht door de oranje gloed van het knetterende houtvuur. Het beeld zit voor altijd in mijn geheugen.
Tot daar de romantiek van de herinnering. Zou dat vandaag nog mogen, een vuurtje stoken in het bos? Of zijn er inmiddels wetten en decreten die dat verbieden, wegens brandgevaar of een te grote uitstoot van fijn stof?
Onze moderne samenleving heeft meer oog voor risico’s dan voor romantiek.
Elke week ontdekken we ergens een nieuw gevaar, waarover na rijp beraad nieuwe regels worden uitgevaardigd. Mogen we zwemmen in een vijver of rivier nog wel toestaan? Mogen we nog frieten bakken zonder ze eerst te blancheren? Mogen we in onze tuin nog een onkruidbrander gebruiken? Mogen jongeren op kamp nog griezelspelletjes spelen? Mag je met je hond nog op het strand wandelen?
Het nulrisico, onze grootste droom
Die voorbeelden zijn niet verzonnen, het zijn stuk voor stuk discussies die we deze zomer in de media konden volgen. Telkens was er wel iemand die om meer en strengere regels riep. Met enige ironie zouden we het zo kunnen stellen: hoe meer Vlaanderen zich bevrijdt van kerkelijke geboden, hoe meer wetten er in de plaats komen.
Hoe komt dat? Omdat we een bange samenleving zijn geworden. We schuwen elk risico en koesteren de illusie dat volmaakte veiligheid en bescherming mogelijk is. Het nulrisico is onze grootste droom geworden. We willen niet dat onze kinderen in bomen klimmen, want ze zouden kunnen vallen. We laten hen niet naar de school of de jeugdbeweging fietsen, want het verkeer is zo gevaarlijk. Spelen in een bos of weiland is onverantwoord, want van een tekenbeet kunnen ze de ziekte van Lyme krijgen. Zo voeden we ook onze kinderen op tot bange burgers.
We presenteren de buitenwereld niet langer als een avontuurlijke plek die ze kunnen ontdekken, maar als een bron van gevaar die moet worden gemeden.
Daarbij eisen we steeds luider dat de overheid ons tegen alle mogelijke gevaren beschermt. De overheid moet elk risico vooraf inschatten en neutraliseren. Gaat het toch ergens fout, dan ligt dat aan politici die niet streng genoeg optraden of die vergaten de juiste wetten te maken. Het gevolg? Ook politici worden steeds meer risicoschuw en gaan alles in detail reglementeren.
Loslaten en vertrouwen
Nu valt er voor elke nieuwe regel op zich wel iets te zeggen, het gaat tenslotte om onze veiligheid en gezondheid. Het verkeer is inderdaad gevaarlijker geworden, je kunt effectief in een rivier verdrinken en een vuurtje kan beslist een bosbrand veroorzaken. Het probleem is dat de optelsom van alle verboden, geboden en beperkingen een samenleving creëert waarin we steeds minder vrijheid overhouden. We worden controlefreaks. We maken onszelf wijs dat we elk risico aan banden kunnen leggen, als we maar genoeg zaken verbieden en reglementeren.
Trouwens, zou er geen verband zijn met de achteruitgang van het geloof?
Zou het onvermogen van veel mensen om in God te geloven ook geen risicoschuw gedrag kunnen zijn? Geloven is per definitie durven los te laten en te vertrouwen. Ons eigen leven en lot in de handen durven te leggen van Iemand die groter is dan wij. Vertrouwen hebben in een God die je niet kunt zien of horen, in wiens bestaan je enkel kunt geloven, zonder zekerheid te hebben, hoe afschrikwekkend is die gedachte voor de risicoschuwe mens?
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.