Goede vrienden, het is opvallend hoe in de Schriftlezingen van de liturgie van de chrisma-mis, midden in de Goede Week, een zo diepe vreugde doorklinkt. Vooral de eerste lezing uit Jesaja. Je waant je in de advent. De tekst komt uit het derde boek van Jesaja, uit de tijd na de ballingschap. Velen zijn uit Babel teruggekeerd en proberen met hen die altijd in Jeruzalem gebleven zijn een nieuwe toekomst uit te bouwen. Maar de omstandigheden zijn er niet naar. Veel armoede, weinig middelen, weinig perspectief. En juist dan, juist daar het vreugdenieuws: “Hij heeft mij gezonden om aan armen het goede nieuws te brengen, om te genezen allen wier hart gebroken is, om allen die bedroefd zijn op te beuren. Vreugdeolie in plaats van rouw; een feestgewaad in plaats van moedeloosheid. Priesters van de Heer zal men u noemen, dienaars van God.” De profeet die zo spreekt ziet wel de armoede en de uitzichtloosheid van de situatie. Maar, zegt hij, de Geest van de Heer rust op Mij om aan die armen, ja uitgerekend aan hen, dit blijde nieuws te brengen
Goed nieuws, blijde boodschap, evangelie, het is het woord dat hier gebruikt wordt.
Als eeuwen later Jezus, aan het begin van zijn optreden, op de sabbat voorleest in de synagoge van Nazareth, herkent Hij zich in deze profeet. Woorden die Hem helpen zijn eigen zending te toetsen en te onderscheiden. Om te weten wat God, zijn Vader, van Hem verlangt. Goed nieuws, ‘evangelie’: het is het woord dat Hij overneemt. Ook hier zijn de omstandigheden helemaal niet gunstig zijn. Het land is bezet, schatplichtig aan de Romeinse machthebber. Godsdienstig staan de kaders en de hele infrastructuur nog recht. De offers worden gebracht en er wordt op toegezien dat de wet wordt nageleefd. Het hele apparaat wordt wel overeind gehouden. Maar de ziel is er uit. Zoals het kan gebeuren bij gehuwden die zich na zoveel jaren geïnstalleerd hebben, een modus vivendi hebben gevonden, correct leven en doen wat moet gedaan worden, maar waar het vuur van het begin al lang gedoofd is.
Het vuur van het begin: het is dat vuur dat in Jezus moet zijn opgelaaid.
“De Geest is over Mij gekomen omdat Hij mij gezalfd heeft”. Gezalfd en gezonden om het goede nieuws te brengen, juist nu niemand er zich nog doen aan ziet. Hij heeft mij gezalfd, niet om het oordeel en het einde af te kondigen, maar om een genadejaar af te kondigen, een jubeljaar. Om aan allen te zeggen dat ze door God gekend en bemind zijn, onvoorwaardelijk. Zo diep is Jezus door die woorden van Jesaja geraakt, zo concreet en zo persoonlijk, dat Hij zegt: “Het Schriftwoord dat gij zo juist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan”. Hij weet dat dit zijn zending is. Dat de Vader Hem, zijn Zoon, daartoe heeft geroepen.
"De Geest heeft Mij gezalfd." Zo zijn we Jezus inderdaad gaan noemen: de Gezalfde, de Messias, Christus.
Sinds onze doop dragen ook wij zijn naam: christenen, gezalfden.
Zoals de Apocalyps het zegt: “Hij heeft ons allen gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader”. We zijn van Christus en behoren Hem toe. We hebben geen andere zending dan de zijne: het evangelie verkondigen, het goede nieuws van Gods liefde aan de mensen van deze tijd. We zullen straks het chrisma wijden waarmee mensen tot christen worden gezalfd, chrisma dat ook gebruikt wordt voor de wijding van priesters en straks voor de wijding van de nieuwe hulpbisschop; en ook de andere oliën voor de doopleerlingen en de zieken. Allen zijn we geroepen, elk op onze plaats, tot opbouw van de hele gemeenschap. Laat het chrisma teken zijn van onze gemeenschappelijke roeping: christen te zijn. Daarin moeten we elkaar steunen en helpen. We zijn natuurlijk ook bezig met noodzakelijke structuurhervormingen. De tijden zijn veranderd en we moeten dat in alle waarheid en eenvoud erkennen. Maar laat het geen poging zijn om alleen maar het apparaat recht te houden. Laten we hopen en bidden om een vernieuwde bezieling, om het vuur van het begin, om de Geest die ons gezalfd heeft om het goede nieuws bekend te maken.
Op 13 maart was het 5 jaar geleden dat Paus Franciscus zijn pontificaat begon. In hem herleeft het élan dat de Kerk gekend heeft toen Paus Johannes het Tweede Vaticaans Concilie samenriep. Paus Franciscus waarschuwt ons voor een Kerk die alleen op zichzelf betrokken is of zich alleen maar afzet tegen de wereld. Hij verwijst ons naar het ”genadejaar”, waarover Jesaja spreekt en dat zo duidelijk het hart van het evangelie verwoordt. Daartoe zijn we allen gezalfd. Openheid en vernieuwing, inderdaad. Maar niet goedkoop en niet oppervlakkig. Niet proberen met enkele aanpassingen het tij te doen keren. Het tij moet niet gekeerd worden. We moeten onze tijd aanvaarden, hoe veranderd ook, en daarin trouw zijn aan onze roeping als christenen en als kerk.
De tijd die de onze is, is de tijd die ons gegeven is. Ja, een tijd van genade.
We moeten ons niet boven anderen verheffen. Maar wel oneindig dankbaar zijn dat we het evangelie hebben leren kennen. Laat dat vanavond ons gebed zijn, voor onszelf, voor de nieuwe hulpbisschop die we verwachten, voor de gemeenschappen die elk van u vertegenwoordigt, voor uw priesters die daartoe op een bijzondere wijze zijn gezalfd, voor uw diakens en alle pastorale medewerkers, voor uw vicariaat en voor heel de kerk van ons bisdom: dat het Schriftwoord van Jesaja, dat Jezus ooit voorlas in de synagoge van Nazareth, ook bij ons in vervulling mag gaan.