In het evangelie van Marcus is het al de derde keer dat Jezus zijn leerlingen spreekt over zijn naderende dood. En ook nu, voor de derde keer, stoot Hij op hun onbegrip. De eerste keer was het Simon Petrus die het niet kon aanvaarden. Jezus heeft Hem toen scherp terechtgewezen. De tweede keer was het heel de groep van de Twaalf. Nauwelijks had Jezus hen gesproken over zijn dood, of ze discussiëren onder elkaar wie van hen de eerste en de grootste is. Nu zijn het Jacobus en Johannes die niet begrijpen. Ze horen Hem over zijn naderend einde en denken al onmiddellijk aan zijn triomfantelijke aanstelling tot Messias. Ze willen hun kans niet ontlopen en proberen hun positie te verzekeren: aan zijn linker- en rechterhand.
“Ge weet niet wat ge vraagt”, antwoordt Jezus. Hij stelt hun een wedervraag. Of ze in staat zijn de beker te drinken die Hij zal drinken en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Hij zal gedoopt worden. Het gaat hier niet om het doopsel van Johannes. Dat heeft Hij al ontvangen.
Hij spreekt over het doopsel, de onderdompeling in zijn dood.
Ook de beker die Hij hen vraagt te drinken verwijst naar de dood. Zoals op het laatste avondmaal wanneer Hij hen zal spreken over de beker van zijn bloed. Het wordt nog pijnlijker als ze Hem antwoorden dat ze dat zeker kunnen. Ze wisten niet wat ze vroegen, ze weten nu nog minder wat ze antwoorden. Jezus geeft hen gelijk: ze zullen de beker drinken. Maar ook dat zullen ze pas veel later verstaan. Op het einde zullen er twee zetelen aan zijn linker- en rechterhand. Niet Jacobus en Johannes. Maar twee moordenaars. Zo zal Hij sterven, zoals Jesaja al had gesproken over de Dienaar van de Heer: gerekend onder de misdadigers.
Maar het onbegrip is hiermee nog niet ten einde. Er volgt nog de reactie van de andere leerlingen. Die zijn kwaad. Niet zozeer omdat de vraag van Jacobus en Johannes hen ongepast lijkt. Uit de reactie van Jezus blijkt het iets anders te zijn: als de zonen van Zebedeus de twee eerste posten krijgen, wat rest er dan voor hen? Het is dan dat Jezus hen allen bij zich roept en hen iets zegt dat zo wezenlijk is voor hun roeping als leerling van Jezus, zo wezenlijk voor elke christen en voor elke christelijke gemeenschap, zo wezenlijk voor iemand aan wie het priesterlijk dienstwerk in die gemeenschap is toevertrouwd.
Het kan zijn, zegt Jezus, dat het in de politiek om machtsverhoudingen gaat, maar dat mag bij u niet het geval zijn.
De grootste moet als de dienaar zijn en de eerste als een slaaf. En om hen duidelijk te maken waarom, verwijst Hij opnieuw naar Jesaja: de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen en zijn leven te geven. Voor Jezus’ dood zullen zijn leerlingen dat niet verstaan. Op het laatste avondmaal zal Hij op hetzelfde onbegrip stoten en hen de ultieme uitleg geven, zonder woorden: Hij zal handelen als een slaaf en hun de voeten wassen.
Beste Elia. Op de dag van je priesterwijding laat de Kerk in haar liturgie ons deze woorden van Jezus horen. Onnodig je te zeggen hoe belangrijk ze zijn, niet alleen voor elk van ons maar bijzonder ook voor u vandaag. Binnen enkele ogenblikken zal ik je samen met de hulpbisschop en de aanwezige priesters de handen opleggen en door de kracht van de Geest zal je tot priester gewijd worden.
Je wordt dienaar, dienaar van je Heer, dienaar van je broeders en zusters.
De wijding geeft je geen macht over anderen.
Als Marcus het voorval waarvan vandaag sprake in zijn evangelie heeft bewaard en opgenomen, dan was het toen al ook bedoeld als waarschuwing voor de herders van de Kerk. Want het gevaar dat men de mond wel vol heeft van dienstbaarheid maar in feite macht uitoefent, bestond al in de vroegste Kerk. Het heeft altijd bestaan. Macht wordt altijd verleid tot misbruik. Laat het woord van Jezus tot jou, Elia, heel persoonlijk gericht zijn: “Dat mag bij u niet het geval zijn”.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft ons geleerd dat het mysterie van de Kerk, die zeer zeker hiërarchisch gestructureerd is, allereerst moet begrepen worden als volk van God, Lichaam van Christus, Tempel van de Geest. Ze is de gemeenschap van de leerlingen van Jezus.
Wanneer je straks tot priester en herder van die gemeenschap wordt gewijd, dan blijf je altijd ook een leerling tussen de andere leerlingen. Vergeet dat nooit.
Je mag je nooit boven hen verheffen. Je hebt geen macht over hen. De eenheid en de waardigheid van onze roeping als gedoopte gaat aan elke ambtelijke differentiatie vooraf. Dat geldt voor alle pastorale verantwoordelijken, ook voor de diaken, ook voor de priester, ook voor de bisschop zelf. Je wordt niet tot heer gewijd maar tot dienaar. Want we hebben slechts één Heer en we zijn allen broeders.
Leerling onder de leerlingen uit kracht van je doopsel waardoor je Christus toebehoort. Door het wijdingssacrament word je nu zijn bijzondere eigendom. Met een heel bijzondere zending. Niet om in zijn plaats te komen, niet om Hem te vervangen. Maar om in zijn Naam de gemeenschap te leiden en voor te gaan. Herder en priester: om in alles naar Hem te verwijzen, Hij onze enige Herder en Hogepriester.
In je spreken, in je doen en laten zal je altijd levende verwijzing zijn naar Hem.
En heel bijzonder wanneer je mag voorgaan in de viering van de eucharistie waar de Kerk telkens weer wordt waartoe ze geroepen is: volk van God, Lichaam van Christus en Tempel van de Geest.
Beste Elia, er wordt jou op jonge leeftijd al grote verantwoordelijkheid toevertrouwd. Méér misschien dan menselijkerwijze mogelijk is. Maar heb geen vrees. Je weet aan wie je je hebt gegeven. Blijf innig met Hem verbonden in het gebed en bijzonder in het biddend luisteren naar zijn Woord, elke dag opnieuw.
Je wordt herder, geen huurling, geen functionaris.
Een goede herder die zijn leven geeft en een hart heeft voor de schapen. Zoals de Hebreeënbrief het zo mooi zegt over onze Heer; dat Hij barmhartig is en meevoelt met onze zwakheden. Wees een herder naar het hart van de Heer, Hij die niet gekomen is om te heersen maar om te dienen en zijn leven te geven.
+Jozef De Kesel