Van de dood naar het leven
Het geloof in de verrijzenis van Christus is het hart van het christelijke geloof. Bij Paulus lezen we: ‘Als Christus niet is opgestaan, dan is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof leeg’ (1 Kor 15, 14). Toch is niemand getuige geweest van het gebeuren zelf van de verrijzenis. We gedenken de dood van de Heer op Goede Vrijdag. En op Pasen vieren we dat Hij zich aan de eerste leerlingen heeft laten zien als de Levende en hoe ze Hem hebben herkend. Maar tussen Goede Vrijdag en Pasen ligt een zaterdag. ‘Het was bovendien een grote sabbat (Joh 19, 31). Die zaterdag is er niets te zien en is het ook heel stil. Hier gebeurt het geheim van de overgang van de dood naar het leven. De stilte is het waarmerk van Gods scheppende werkzaamheid. Hier gebeurt ‘wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen’ (1 Kor 2, 9).
Het gaat met Pasen dus niet alleen om de verrijzenis.
Het gaat in het paasmysterie om de doortocht, de overgang van de dood naar het leven. Ook de dood van Jezus behoort tot het geheim van Pasen.
Niet voor niets zegt Paulus als hij het over de eucharistie heeft, bij uitstek de viering van het paasmysterie: ‘Telkens als u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt’ (1 Kor 11, 26). Dat is toch echt opvallend. Je zou spontaan denken dat de verrijzenis uiteindelijk weer alles goed maakt en dat we dit sterven en die dood maar beter kunnen vergeten. Vooral als je bedenkt hoe schandelijk dat sterven is geweest: veroordeeld en geëxecuteerd. Toch behoren dat sterven en die dood tot de zending en de verlossing die Christus heeft gebracht. Geen Pasen zonder Goede Vrijdag. Ook de dood behoort tot het paasmysterie.
Nooit heeft de Kerk de neiging gehad die dood te verdoezelen, te bagatelliseren, laat staan te verzwijgen. Paulus zegt het met grote nadruk: ‘We verkondigen een gekruisigde Christus’ (1 Kor 1, 23). En als op Witte Donderdag met de introïtus de Goede Week wordt ingezet, wordt gezongen: ‘We roemen in het kruis van de Heer Jezus Christus. In Hem is ons heil, ons leven en verrijzenis, door wie we verlost en bevrijd zijn.’
Pijn bestrijden
Roemen op het kruis, het is een vreemde en bevreemdende manier van spreken. Wordt hier het lijden niet gekoesterd? Wordt het niet als iets positief geduid? Het wordt het christendom en de Kerk soms verweten. Ook in het debat rond euthanasie worden we met die kritiek geconfronteerd. Heeft de gelovige dan geen besef van het lijden van mensen? Moet men mensen juist niet verlossen uit dat lijden? Is dat geen ultieme daad van medemenselijkheid? Of is het misschien zinvol en goed dat mensen lijden?
Het lijden is geen goed dat we zouden moeten nastreven. Dat ware absurd. Pijn moet bestreden worden. Gelukkig is de pijnbestrijding vandaag ver gevorderd. Therapeutische hardnekkigheid is niet te rechtvaardigen. Van Jezus wordt verteld dat Hij overal al weldoende rond ging (Hand 10, 38) en hoe Hij mensen die ziek waren of gekwetst in hun lichaam of hun ziel nabij was en hielp (Mc 1, 32).
Het christendom koestert het lijden niet. Ook niet dat van Jezus.
Jezus heeft het lijden niet gezocht. Het evangelie laat verstaan dat Jezus, toen het inderdaad voor Hem gevaarlijk werd, zich meer en meer terugtrok. Nu en dan wordt gezegd dat Hij zich niet meer openlijk liet zien (Joh 7, 1). Op het einde heeft Hij zelfs gebeden dat die kelk aan Hem zou voorbijgaan (Mt 26, 39). Hij heeft geprobeerd het gevaar dat Hij liep zoveel mogelijk te ontwijken. Maar niet ten koste van zijn zending. Die zending zou Hij ten einde toe volbrengen. En als daarbij ook dat kruis behoorde, dan zou Hij het aanvaarden. Hij had het ook aan zijn leerlingen gezegd: ‘Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden’ (Mc 8, 35).
Omweg
Toch blijft de vraag: Waarom heeft God het gebed van Jezus niet verhoord? Waarom kon Hij diegenen die Jezus naar het leven stonden niet van gedacht doen veranderen? Waarom kon God het niet anders regelen, zonder dat lijden en zonder dat kruis? Voor gelovigen is de verrijzenis het uiteindelijke antwoord op die vraag. Hier doorbreekt God alle grenzen.
Inderdaad, wat ons te wachten staat is noch min noch meer een nieuwe schepping.
Maar niet zonder die omweg van lijden en dood. Zoals ooit het Godsvolk, toen het wegtrok uit Egypte en probeerde te ontkomen aan het slavenbestaan, een omweg moest maken door de woestijn, plaats van beproeving en lijden. Waarom niet direct naar het beloofde land? Waarom die omweg (Ex 13, 18)? Waarom die dood van Jezus? Blijkbaar behoort die omweg met het lijden en het sterven tot onze menselijke conditie. We zijn geen goden maar mensen. Ook van Jezus wordt gezegd: ‘Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij is aan de mensen gelijk geworden’ (Fil 2, 6-7).
Euthanasie
In de discussie rond de uitbreiding van de euthanasiewet ben ik me gaandeweg die vraag gaan stellen: heeft dit alles ook niet te maken met het feit dat in onze seculiere cultuur het lijden en de dood alsmaar minder te plaatsen zijn? Dat men het leven zo inricht dat de dood er eigenlijk niet is. Hij wordt zoveel mogelijk uit het leven gebannen. En als hij komt en niet meer te ontwijken valt, laat hem dan maar zo vlug mogelijk toeslaan. Het gaat in het euthanasiedossier al niet alleen meer om fysiek ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Meer en meer gaat het ook om psychisch lijden. En ook al ontkende men in het begin het gevaar van een hellend vlak, dan lijkt de overgang vrij vanzelfsprekend. Want psychisch lijden is reëel lijden. Waarom zou men het dan uitsluiten? En waarom niet verder gaan? Er is ook existentieel lijden. Lijden omdat de zin zelf van het leven is aangetast. Het is opvallend hoe ook zelfdoding vandaag geen taboe meer is. Van jonge mensen die zich van het leven beroven, zal men natuurlijk opschrikken. En daarom zet men terecht alles op preventie. Maar oudere mensen? Men heeft het over mensen die ‘klaar zijn’ met het leven en er dus ‘uitstappen’. Die manier van spreken verraadt veel. Zelfdoding wordt een daad van luciditeit en moed.
De dood wordt van meet af aan onschadelijk gemaakt omdat men hem niet erkent als wat hij in waarheid is: teken van mijn radicale eindigheid.
Teken dat ik mijn bestaan niet zelf heb bepaald en gewild, maar gekregen. Teken dat ik niet zelf mijn oorsprong ben.
Waar men niet meer beseft dat ook eindigheid en sterfelijkheid en dus ook de dood wezenlijk behoren tot wat het betekent ‘mens te zijn op deze aarde’, daar wordt ook het leven zelf in zijn diepste betekenis gebanaliseerd. Het leven heeft dan geen zin en waarde meer op zich. Zin en waarde hangen af van een vooropgestelde kwaliteit waaraan het moet beantwoorden. Maar wat is kwaliteit? De lichtheid waarmee men spreekt over het ‘uitstappen uit het leven’ verwijst uiteindelijk naar de lichtzinnigheid waarmee men over het leven zelf spreekt.
Het christelijke verrijzenisgeloof bagatelliseert de dood niet. Hij behoort tot ons eindige en sterfelijke bestaan. Het is dat eindige bestaan dat Christus met ons heeft willen delen. Ook onze dood. Ook al probeert onze cultuur de dood zoveel mogelijk uit het gezichtsveld te houden, de dood is en blijft een mysterie dat we nooit zullen omvatten, laat staan oplossen. Het christendom kent niet alleen Goede Vrijdag. Het is geen lijdensmystiek. Het verkondigt ook niet alleen de verrijzenis. Het is geen euforische en hooggestemde boodschap zonder besef van de zwaarte van het menselijke bestaan. Het ontkent de dood niet. Maar het verkondigt wel de onmogelijke mogelijkheid die zich tussen Goede Vrijdag en de paasmorgen heeft voltrokken en die zich door de kracht van Gods Geest nog steeds voltrekt: de overgang van de dood naar het leven. Maar – en het is het hart van ons geloof – dit mysterie is opgenomen in het nog grotere mysterie van Gods liefde die de dood overwint. Dat is het wat Christus voor ons heeft volbracht.