In de eerste eeuwen van de Kerk waren het gewoonlijk volwassenen die gedoopt werden. Om gedoopt te worden moest men zich inschrijven als catechumeen. De doop kon ook niet zomaar in een-twee-drie geregeld worden. Men nam de tijd om zich echt voor te bereiden. Geloven was in de toenmalige samenleving alles behalve vanzelfsprekend. Men moest het leren. Niet alleen moest men de inhoud van het christelijke geloof leren kennen. Het ging ook om de vraag hoe als christen te leven. Ook dat moest geleerd worden. Het ging dus niet alleen om kennisoverdracht maar ook om initiatie. Want voor iemand die in die tijd christen werd, veranderde heel wat in zijn leven. Je moest niet alleen de Schrift leren kennen, maar ook ontdekken hoe God doorheen dat woord van de Schrift ook nu tot ons spreekt. De Schrift kennen is één zaak; luisteren naar Gods levend woord is nog iets anders, ook iets ingrijpender. En dan ook nog leren onderscheiden wat het Evangelie hier en nu voor mij betekent en van mij vraagt.
Hetzelfde geldt ook voor de kennis van Jezus. Ook Jezus moest men leren kennen. Maar ook hier ging het niet alleen om kennis over Jezus: wat Hij gezegd en gedaan had. Jezus is voor de christen niet alleen een belangrijke en interessante historische figuur. Een christen leert Hem ook ontdekken als de Levende, als Degene die hier en nu met ons verbonden is en met ons en zijn Kerk het leven in alles deelt. Wat betekent het in Jezus Gods eigen Zoon te erkennen? In Hem te geloven en leven in verbondenheid en vriendschap met Hem? Wat is leven volgens het Evangelie? Dat alles was en is niet vanzelfsprekend. Dat moet men leren. Pas na twee of drie jaar kon men gedoopt worden. Dat gebeurde gewoonlijk in de paasnacht. En het was veertig dagen vóór Pasen dat die catechumenen de laatste etappe van deze initiatie en deze voorbereiding ingingen. Dat blijft de oorspronkelijke betekenis van de vastentijd: laatste voorbereiding op Pasen, feest van de verrijzenis en tegelijk feest van de mens die door de doop met Christus verrijst tot nieuw leven.
Vrij en volmondig
Ook voor ons is dat nog altijd de betekenis van deze veertigdagentijd: ons voorbereiden op Pasen.
Voor een groeiend aantal betekent dit vandaag opnieuw zich voorbereiden op het doopsel. Het is op de eerste zondag van de vasten dat de catechumenen plechtig en officieel geroepen worden door de bisschop en de laatste fase ingaan vooraleer ze in de paasnacht gedoopt en gezalfd worden en ook voor het eerst de communie ontvangen.
Voor de meesten van ons gaat het natuurlijk niet om de voorbereiding tot het doopsel. We zijn immers reeds gedoopt. Toch heeft de vastentijd voor elke christen wezenlijk te maken met het doopsel. In de paasnacht of op paaszondag wordt aan allen die naar de kerk komen en gedoopt zijn, gevraagd de beloften van hun doopsel te hernieuwen. Er zal ons gevraagd worden of we geloven en of we willen leven volgens het Evangelie. Dat is de zin van de vastentijd: er ons aan herinneren dat we gedoopt zijn en dat we christen zijn.
We mogen niet vergeten dat we gedoopt zijn. Want dat is het gevaar wanneer iemand al van oudsher christen is: dat we niet meer beseffen wat dit betekent. Dat het een gewoonte wordt die tot niet veel meer engageert. Zoals Jesaja het zegt: ‘Dat volk eert Me wel met de lippen maar hun hart is ver van Mij.’ Of zoals we het met Aswoensdag uit de mond van de profeet Joël horen: ‘Scheur uw harten, niet uw kleren.’
Vastentijd: veertig dagen om niet te vergeten dat we gedoopt zijn.
Veertig dagen om ons voor te bereiden om volmondig en in alle vrijheid te kunnen antwoorden op de vraag die ons met Pasen zal gesteld worden: of we inderdaad christen zijn en het willen blijven.
Ons leren beperken
In de Bergrede zegt Jezus wat dit concreet betekent. Hij wijst naar datgene wat voor zijn leerlingen wezenlijk is: bidden, vasten en mensen in nood helpen.
Allereerst het gebed. Ook dat is vandaag niet vanzelfsprekend. Maar het is voor een christen wezenlijk. Want God is niet een idee, niet een theorie. Het is alleen in het contact met een levend Iemand dat je Hem leert kennen. Zoals je ook een mens pas leert kennen als je hem of haar ontmoet, in woord en wederwoord. Om te ontdekken dat de ander niet altijd is wat je van hem of haar gedacht had. Daarom is bidden allereerst luisteren. Het is slechts in het regelmatig en trouw volhardend luisteren naar zijn Woord in de Schrift dat je Hem op het spoor komt en leert onderscheiden wat Hij hier en nu van ons verlangt. Niet voor niets wordt van Jezus gezegd dat Hij zich regelmatig terugtrok op een eenzame plaats. Voor zijn leerlingen is het niet anders.
Naast het bidden vernoemt Jezus in de Bergrede ook uitdrukkelijk het vasten. Om te leren dat het geluk er niet in bestaat zoveel mogelijk toe te geven aan eigen verlangens en begeerten. We moeten ons leren beperken en onze verlangens matigen. Er leven zoveel verlangens in ons hart. Soms ook tegenstrijdige. Er zijn er die goed zijn en ons dichter brengen bij datgene waartoe een mens ten diepste geroepen is. Er zijn er ook waarin we alleen onszelf zoeken en die ons daarom juist vervreemden van ons zelf en van de anderen. Het is niet goed alles te willen en alles te kunnen. We moeten beperken en vereenvoudigen. Er moet onderscheid gemaakt worden. Belang hechten aan wat belangrijk is. Loslaten wat men beter loslaat.
Vasten is vasthouden. Vasthouden aan wat essentieel is.
Het verlangen koesteren
Dat loslaten van zichzelf helpt ons ook open te komen voor de nood van anderen. Ook dat behoort wezenlijk tot het christen-zijn. Ook daarop moeten we ons toeleggen in deze veertigdagentijd. Want deze veertig dagen zijn, zoals een van de prefaties in de vasten het uitdrukt, een ‘tijd van grotere aandacht voor de naaste’. Bijzonder voor hen die in nood zijn en zo moeilijk gehoor vinden. En die nood is vandaag uiterst groot. We moeten weerstaan aan het gevaar van wat paus Franciscus ‘de dreigende globalisering van de onverschilligheid’ noemt. Juist nu vandaag, ook in Europa, waar velen de neiging hebben zich op zichzelf terug te plooien, niet alleen individueel maar ook als natie. Het staat in de Eerste Brief van Johannes en het kan niet eenvoudiger en duidelijker gezegd worden: ‘Wie zijn broeder die hij ziet, niet liefheeft, kan God niet liefhebben, die hij niet ziet.’ Daarom: ‘Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben’ 1 Jo 4, 20-21). Niet alles betrekken op zichzelf, kunnen delen, en hart hebben voor je medemens, hoe verschillend die van ons ook is: dat leert ons het Evangelie en alleen zo zal je zelf het geluk vinden.
In ons hart leeft, onderhuids verscholen in veel van onze verlangens en veelal onuitgesproken, het verlangen naar God. Heb geen schrik van dit verlangen. Koester het. Want het helpt ons te onderscheiden wat goed is en niet goed, wat je moet vasthouden en wat je moet loslaten.
Als je niet de speelbal bent van al wat je hart begeert, komt er eenheid in je leven, wordt alles eenvoudiger.
Het is de eenvoud van het Evangelie, de eenvoud van hart. Vasten doe je met een eenvoudig hart. Daarom is vasten voor een christen geen louter ascetisme. Je doet het niet om de prestatie. Je doet het omwille van Hem die in het verborgene ziet. Je doet het omdat je Hem niet wilt loslaten. Omdat je niet wilt en niet kunt vergeten dat je gedoopt bent in zijn naam en dat, sinds die dag, alles wat je bent en doet Hem toebehoort.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.