Aandachtspunten
In tien concrete aandachtspunten geeft Jan Renders aan hoe een hedendaags welzijnsbeleid verder kan worden ontwikkeld.
Vooreerst: een welzijnsgerichte benadering van integrale zorg. Integrale zorg heeft vandaag meer aandacht voor het gebruikersperspectief. De burger is mondiger geworden en dat is een grote verrijking. De individualisering leidt tot een grotere aandacht voor de individuele persoon, die in wil gaan op aangeboden welzijn. Toch zal de welzijnsbenadering nog verder gaan en ingaan op het recht van iedereen – en niet alleen van de mondigste medemensen - om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk leven.
Hieruit volgt – ten tweede - dat solidariteit een pendant is voor de individualisering in onze hyperactieve samenleving. In onze samenleving hebben mensen vandaag enorme keuzes om hun eigen levenswijze in te vullen. Deze invidualisering kan doorslaan naar consumentisme, waarbij men enkel de eigen noden en verlangens als maatstaf neemt om de samenleving aan te toetsen. Het is ook een illusie te denken dat een individu over alle autonomie beschikt en dat levenskwaliteit een goed is dat je kan verwerven op eigen kracht. Naast individualisering zie je een verruwing in de omgangsvormen en een toename van psychische kwetsbaarheid. De motor hier is de verpletterende consequentie van de visie dat mensen het zelf kunnen maken. Men is dan ook zelf verantwoordelijk. Daardoor haken meer dan vroeger mensen af. De hyperactivering treft ook de zorgomgeving. Een steeds sterker doorgedreven verzakelijking zet zich ook door in de zorg- en welzijnssector. Wanneer je als zorgverlener 7’ tijd krijgt toegewezen om een patiënt te wassen, kan je nauwelijks nog luisteren naar de zorgen van de patiënt.
Welzijn wordt vandaag ook vorm gegeven in een superdiverse samenleving. De diversiteit van de achtergronden van mensen moet ook worden ingebed in het klimaat van onderlinge verbondenheid en solidariteit. Jan Renders noemt het een uitdaging om die diversiteit te vertalen naar aanwezigheid in de sector, maar ook om in te zetten op meertaligheid van de welzijnswerkers, op diversiteit van netwerken. Het voeren van een competentiebeleid, niet alleen een diplomabeleid, kan soelaas bieden om de mankementen en de achterstand in de sector op sommige vlakken op te lossen.
Het vierde punt gaat over armoede. Alle cijfers zeggen dat 1 op 6 onder de armoededrempel zit. En dat deze mensen uitsluiting ervaren op diverse domeinen. Enkel zeggen “iedereen draagt zorg voor zijn eigen levenssituatie” is heel kwetsend en stigmatiserend. De situaties zijn niet ofwel “pamperen” ofwel “zelfredzaam zijn”. Een belangrijke hefboom om uit armoede weg te raken is werk hebben. Toch is het ook duidelijk dat niet iedereen zomaar aan wek zal geraken. De aard van armoede zichtbaar maken, is belangrijk. En de omvang ervan toont dat je structurele maatregelen nodig hebt, in plaats van hier en daar een kleine impuls. Armoede echt bestrijden vraagt om een serieuzere herverdeling, die gericht is op de draagkracht. Zo beoordeelt ook Jan Renders de hervorming kinderbijslag als een gemiste kans om kinderarmoede te verminderen. En voor zorg- en welzijnsinstellingen betekent armoede bestrijden: zorgen dat de toegang mogelijk is, bijvoorbeeld door lagere dagprijzen.
Gelijke kansen
Ten vijfde pleit hij voor het versterken van de sociale dimensie van zorg. Het emancipatietraject van de mens heeft deugd gedaan aan de sector. Maar het “ik heb daar recht op” denken kan ook verhinderen dat men kan handelen in functie van “meer welzijn voor iedereen”. De zorg moet er over waken dat iedereen gelijke kansen kan krijgen, dat de meest kwetsbaren niet verwaarloosd worden.
In een zesde punt bekijkt hij de inwerking van globalisering, commercialisering en marktwerking op welzijn en zorg. Aan patiënten een zorgbudget toekennen waardoor men zich een zorgpakket kan aankopen, is op zich een goede zaak. Maar er zijn ook zwakke kanten aan dit systeem. Wie bijvoorbeeld beroep kan doen op een sterk netwerk, kan zich met dit budget veel beter behelpen, dan wie dat niet heeft. Vervolgens moet ook goed geobserveerd worden wat het effect is op de zorgverlening verstrekt door instellingen die gericht zijn op het maken van winst. Vooral het mechanisme van het “cherry-picking” zal hier werken. Men zal bijvoorbeeld enkel die diensten verlenen waarop men winst kan maken. En bijgevolg heel moeilijke zorgvragen laten liggen. Ook zal er druk zijn op de arbeidsvoorwaarden: meer vragen, lager verlonen. Jan Renders weet wel dat er voor de intrede van de commerciële speler niet alles prima verliep, maar alertheid is zeker vereist. Bijvoorbeeld ook op het vlak van het betrekken van vrijwilligers. Dat is prima op zich, maar niet indien de goede wil van mensen wordt gebruikt om zich als samenleving terug te trekken uit de zorg.
In een zevende punt stelt hij vragen bij het adagio “meten is weten”. Niet alles van kwalitatieve zorgverlening kan worden gemeten. Een “goed gesprek” kan een enorm effect geven op de ingestelde therapie, terwijl je dit onmogelijk kan meten. We moeten dus ook visies blijven ontwikkelen op “goede zorg”. Wat dat betreft is het opvallend dat op dit vlak de analyses worden gemaakt door psychiaters, die ook oproepen tot veranderingen in de samenleving.
Toenemende welzijnsvragen
Verder is het ook duidelijk dat er vandaag meer nood is aan welzijnsinterventies. En dus is het de uitdaging voor de welzijnssector om stand te houden, vertrekkend vanuit een ethisch kompas en vanuit een bezielend leiderschap. Wanneer vroeger sociale werkers opklommen tot directiefuncties, zijn dat nu veelal economisch geschoolde mensen. Wat wordt dan de eerste vraag? Komen we rond? Kunnen we groeien? De eerste vraag moet blijven: voelt de mens waarvoor wij werken zich beter? En die vraag beantwoorden heeft veel consequenties, ook voor het werknemersbeleid.
Tenslotte kijkt hij in twee punten naar de ruimere spelers in de samenleving. Vooreerst onderschrijft hij het belang en de positie van middenveldorganisaties. Het middenveld wordt nog maatschappelijk geprezen omwille van de ontmoetingskansen, het bevorderen van de “warme” samenleving. Maar wanneer het middenveld zich als belangenverdediger opwerpt, wordt dit door velen niet meer als een meerwaarde gehonoreerd. In de plaats komt een instrumentalisering van het middenveld. Dat krijgt enkel geld om iets te doen. En daarop wordt het ook gecontroleerd. Maar de rol van kritisch naar beleid kijken, wordt hen niet meer gegund. En toch is dit nodig. Bijgevolg zijn vrije netwerken – zoals Attent – belangrijk. Ook de welzijnssector moet blijven inzetten op goed bestuur. En ten tweede ook zorgen voor een politiek draagvlak. We moeten invloed blijven uitoefenen op het beleid. Dat is belangrijk, maar wat moeilijker dan vroeger. Mensen “zappen” veel meer dan vroeger tussen partijen en er is meer populisme.
Draagvlak
Vanuit zijn aanbevelingen schuift hij drie punten om tot handelen te komen naar voor. Het eerste is: het draagvlak voor welzijnsgerichte politiek verhogen. Dit doe je door: de evoluties goed te volgen, het buikgevoel ook durven aanspreken en inzetten, durven gevoelens van mededogen oproepen, alle initiatieven die solidariteit beklemtonen steunen en in beeld zetten, blijven wijzen op de meerwaarde (ook economisch) van de welzijnssector, blijven wijzen op de structurele/maatschappelijke elementen van kwetsbaarheid. En tenslotte: allianties maken, mensen met dezelfde “drive” bijeenbrengen.
Ten tweede roept hij om te blijven bezielen. Er is nood aan een bezield leiderschap. Er is nood aan communicatie met de samenleving, om de opties voor een warme samenleving te verduidelijken. Ook de vrijwilligerscultuur bevorderen en mekaar bemoedigen in engagement.
Tenslotte herneemt hij dat welzijn en gezondheid er niet zijn voor de winst. Welzijn en gezondheid zijn geen marktproduct zoals een ander. Dat heeft consequenties voor de organisatievorm. Die blijft bij voorkeur de vzw of de coöperatie of toch minstens een organisatievorm met een duidelijke sociale optiek. En natuurlijk vraagt deze organisatievorm om het blijven werken aan een beter bestuur, dat bijvoorbeeld de discussie ook met cijfers kan aangaan en kan berekenen wat de maatschappelijke kost is, indien de zorg onvoldoende of niet meer wordt aangeboden.
Rita Boeren