Daarnaast ontstaan in parochiekerken ook gemeenschappelijke bijeenkomsten van de parochiegeestelijkheid waarin gezamenlijk de ‘zeven getijden’ worden gebeden en/of gezongen, naar het voorbeeld van de liturgische diensten in de collegiale kerken met kapittels van kanunniken. De liturgie wordt dan ook in veel gevallen met zeer veel zorg omringd: muziek, kaarslicht, processies in en rond het kerkgebouw, een groot aantal geestelijken, koorzangers, leerlingen van kapittelscholen, organisten en muzikanten vullen er dikwijls een hele dagtaak mee. Voorbeelden zijn bekend zowel voor de parochiekerken (Sint-Jakobs, Sint-Gillis, SintWalburga, Sint-Salvators in Brugge) als de collegiale kerken. Het privéleven en de moraal van een groot aantal seculiere geestelijken vormt dikwijls een bron van ergernis en spot voor leken en collega-geestelijken.
Lekenspiritualiteit in de late middeleeuwen
De oppervlakkige indruk is dat leken aan optelvroomheid deden: afl aten verzamelen uit bezorgdheid voor het eeuwig leven in het hiernamaals met vooral hel en vagevuur. Toch is duidelijk dat de leken in Vlaanderen toen een eigen religieus leven ontwikkelden, waarbij de inbreng van Kerk en geestelijken niet duidelijk is: gebeden- en getijdenboeken worden overvloedig geproduceerd. Testamenten tonen dat leken op de hoogte zijn van religieuze vernieuwingsbewegingen in kloosters en kerkelijke instellingen. Bedevaarten en processies met deelname van leken zijn populair zowel in steden als op het platteland.
In Brugge zijn rond 1400 allerlei teksten gegroepeerd in het Gruuthusehandschrift: leken als Jan van Hulst schrijven over diepe religieuze bezieling, maar ook over hun kritiek op de geestelijkheid en de profane literatuur. Ook latere auteurs, zoals Anthonis de Roovere (†1482), combineren religieuze bezieling met profane teksten. De rederijkerskamers, meestal ontstaan als vrome lekenbroederschappen, met patroonheiligen als Barbara, Maria Magdalena en Catharina, en verwijzingen naar het Laatste Avondmaal en de Heilige Geest, beoefenen zowel profane toneelopvoeringen als religieuze poëzie.
Paneelschilderijen, retabels en beelden met religieuze voorstellingen worden veelal door leken geproduceerd. Opdrachtgevers zijn in veel gevallen kerkelijke instellingen en geestelijken, maar ook gefortuneerde leken zetten artiesten aan het werk. Het resulteert in tal van schilderijen van, onder andere, Jan van Eyck, Petrus Christus, Hans Memling en Gerard David. In raadhuizen worden magistraten tegen corruptie gewaarschuwd door Bijbelse voorstellingen en afbeeldingen van het Laatste Oordeel.
De Moderne Devotie: ook in onze streek belangrijk (vanaf circa 1450 tot 1550)
Rond 1400 ontstaat in het huidige Oost-Nederland (Overijssel) de Moderne Devotie: een spirituele beweging gedragen door clerici als Geert Grote en Thomas a Kempis met de nadruk op de persoonlijke religieuze beleving. Deze beweging verspreidt zich over de hele Nederlanden en vooral heel sterk in Brabant, met onder andere de belangrijke mysticus Jan van Ruusbroec, maar ook - zij het in beperkte mate - in Vlaanderen, bij leken en kloosters, vaak via de Duitse Hanze.
In West-Vlaanderen komen op die manier een aantal nieuwe kloosters tot stand, het grootste deel is voor vrouwen. In Kortrijk (Sion), Moerkerke (Sarepta) en Damme (Nazareth, mannenklooster) komen er zo nieuwe kloosters bij, maar ook bestaande kloosters krijgen een nieuwe impuls: de Sint-Trudo-abdij in Brugge is daar een mooi voorbeeld van. Moderne Devoten oefenen een belangrijke invloed uit op het onderwijs. Ze zijn op dat gebied actief in Damme (Nazareth, 1456), maar rekruteren in West-Vlaanderen ook voor hun school in Gent.
Het werk van Ruusbroec en Thomas a Kempis vindt zijn weg in de West-Vlaamse kloosters en bij de lekenbevolking. Zelfs in het Gruuthusehandschrift is al duidelijk dat er betrekkingen zijn geweest tussen het Brugse geletterde publiek en kloosters van de Moderne Devotie in het oosten van het huidige Nederland.
Enkele elementen tot besluit
De kerstening van de brede bevolkingslagen is in onze streek in de middeleeuwen wellicht laat op gang gekomen. Het parochiale netwerk is in de vroege middeleeuwen ontstaan. Bisschoppen bleven vanuit Doornik op een grote afstand besturen gedurende de hele middeleeuwen. Vanaf de elfde eeuw ontstond een gevarieerd palet van religieus leven rond kloosters en kapittels. De cisterciënzerorde drukte zijn stempel op onze kerkgeschiedenis vanaf de twaalfde eeuw.
Andere gevarieerde vormen van religieus leven voor mannen en vrouwen ontwikkelden zich vanaf de dertiende eeuw vooral in en rond de steden. Eveneens vanaf de dertiende eeuw gingen ook leken, mannen en vrouwen, op een min of meer zelfstandige manier om met religie en Kerk. In de late middeleeuwen groeide een afstand tussen de clerus die zich toespitste op eredienst en liturgie en leken die min of meer zelfstandig of onder invloed van nieuwe religieuze bewegingen hun godsdienst beleefden. Op die manier ontstond een voedingsbodem voor het protestantisme van de zestiende eeuw.