Onderpastoorswoning
De Clercq ging begin 1915 in op de vraag van Gustaaf Mus. Hij kreeg als medewerker van de spionagedienst nr.145b toegewezen. Hij nam allerhande taken op zich: het maken van valse papieren en paspoorten, waarvoor hij authentiek materiaal nodig had. Daarbij werd hij geholpen door zijn kennissenkring, zoals brigadier Louis Poppe en politiecommissaris August Piron. Bloedverwanten in Merelbeke en een beeldhouwer hielpen hem bij het maken van valse Duitse stempels. De onderpastoorswoning in de Sint-Pietersaalststraat werd dé verbindingsplaats voor de leden van de spionagedienst. Onder impuls van G. Mus, hierin zwaar gesteund door Octaaf De Clercq, groeide de inlichtingendienst van Gent uit tot een voortrekkerspost en de 42-jarige onderpastoor De Clercq werd de belangrijkste agent van Mus. Bovendien bood de zolder van het onderpastoorshuis de kans om ongemerkt de treinen de observeren van de Duitse troepen die aan- en afreden in het Sint-Pietersstation.
In de loop van 1915 maakte De Clercq ook kennis met dokter August Mahy, die hij in het netwerk liet opnemen met als speciale opdracht informatie te verzamelen over de Duitse troepenbewegingen in de omgeving van het vliegveld van Sint-Denijs-Westrem. De Clercq zette ook alles op alles om samen met G. Mus informatie te verzamelen over de opstelling van de Duitse kanonnen, de munitiedepots en de vliegtuigloodsen. Samen trachtten zij ook geheime Duitse politieagenten te ontmaskeren, want die betekenden een voortdurend gevaar voor de spionagedienst.
De woning van De Clercq was de “brievenbus” van het netwerk, wat betekent dat andere medewerkers hun informatie over troepenvervoer, munitiedepots en troepenbewegingen binnenbrachten, terwijl anderen de informatie er kwamen ophalen om zo aan de Belgische legeroverheid te kunnen rapporteren. De Gentse inlichtingendienst besloot ook om over te gaan tot sabotage. Onderpastoor De Clercq speelde ook hierin een centrale rol. Door de verzamelde informatie lag het netwerk aan de basis van het verwarren van Duitse treinsignalen, de vernietiging van een waarnemingspost op het vliegveld van Sint-Denijs, het ontsporen van een trein op het viaduct van de Kortrijksesteenweg (december 1915). Van op de zolder van zijn woning bleef De Clercq zelf troepenbewegingen in het Sint-Pietersstation volgen.
Voor spionnen kenden de Duitsers geen genade. Zelfs in de eigen rangen werden hiervoor 48 doodvonnissen uitgesproken. Vanaf september 1914, wanneer de Duitse bezetting een feit was, begon de uitbouw van een eigen contraspionage-netwerk. In het Etappegebied ging de Geheime Feldpolizei aan de slag. Belgische collaborateurs werden in dienst genomen om andere burgers te ontmaskeren. Een van spionage verdachte gearresteerde wordt meestal eerst naar de “Kommandantur” of naar de “Strafabteilung” gebracht voor ondervraging door de Duitse politie. Daarna werd de verdachte naar de gevangenis overgebracht.
De Duitse contraspionage slaagde erin om te infiltreren in de afdeling van Gustaaf Mus. Volgens de notities van F. Claeys Bouuaert speelden daarbij Otto Reyckert of Reickert, van Duitse afkomst en gehuwd met een Belgische vrouw, afkomstig uit Angleur en wonende in de Voskenslaan te Gent een belangrijke rol in de Duitse contraspionage te Gent. Anderzijds bleek ook vast te staan dat de koerier P. (De) Muyl, de Nederlandse mosselhandelaar uit Philippine die per binnenschip tussen Gent en Terneuzen pendelde en de geheime berichten naar Vlissingen overbracht, een dubbelrol speelde en ook ten dienste van de Duitsers stond. Feit is dat de Duitsers op 28 maart 1916 Algoet arresteerden en opsloten in de gevangenis.
In maart 1916 ontmoette onderpastoor De Clercq Jan Van Severen, een schoenmaker die langs de Kortrijksesteenweg woonde en lid was van de Gentse inlichtingenafdeling. Van Severen wist via een Duitse onderofficier Krüger dat De Clercq geviseerd werd door de Duitse contraspionage. Alle bezwarende documenten van de spionage werden diezelfde avond nog door Van Severen weggehaald uit de onderpastorie in de Sint-Pietersaalststraat.
De arrestatie
Op 29 maart 1916 was onderpastoor De Clercq op bezoek in de pastorie van Sint-Coleta in Gent bij zijn collega onderpastoor Jozef Loof. Ook onderpastoor Hyacinth Lippens van de Sint-Paulusparochie was daarbij aanwezig. Lippens getuigde later dat Octaaf De Clercq zeer opgewonden was wegens informatie die hij had over acties van de Duitse bezetter. Omstreeks 16.45 u verlieten De Clercq en Lippens samen de pastorie van Sint-Coleta. Ze namen afscheid van elkaar ter hoogte van de Fortlaan.
Intussen was de Duitse politie omstreeks 15.00u binnengevallen in de onderpastorie van De Clercq. Op hun vraag waar onderpastoor De Clercq was, antwoordde moeder De Clercq dat hij in de pastorie van Sint-Coleta was samen met onderpastoors Loof en Lippens. Daarop vertrokken de Duitse politiemensen maar zij kwamen na een kwartier terug en arresteerden de 83-jarige moeder van de onderpastoor en zijn zus. Moeder De Clercq werd ondervraagd en men eiste van haar de namen van de personen die de voorbije week bij haar zoon op bezoek waren geweest, maar zij bleef het antwoord schuldig.
Omstreeks 17.30u kwam Octaaf De Clercq thuis en hij werd meteen door de Duitse politieagenten gegrepen en opgesloten in een kamer die uitgaf op de tuin van het huis. Daar werd hij meteen langdurig verhoord onder luid geschreeuw van de Duitse politie en er volgde een grondige huiszoeking waarbij evenwel geen enkel bezwarend document werd gevonden, enkel een aantal familiedocumenten en twee flesjes onzichtbare inkt.
Om 18.00 u werd er aangebeld door de niets vermoedende Gustaaf Mus, die werd opgepakt en in het salon aan de straatkant van de onderpastorie opgesloten. Hij slaagde er evenwel in te ontsnappen via de ramen aan de straatkant en geholpen door een zuster van het nabijgelegen klooster bleef hij onvindbaar voor de Duitsers, voorlopig althans. De Duitsers waren door die vlucht evenwel uiterst ontstemd. Gustaaf Mus werd daags nadien ingerekend toen hij niets vermoedend naar een afspraak bij de mosselhandelaar (De) Muyl op de Korenmarkt in Gent door de Duitse politie werd opgepakt.
Uiteindelijk werd Octaaf De Clercq op 29 maart 1916 omstreeks 21.00 u door de Duitse politie overgebracht naar de gevangenis in Gent onder begeleiding van twee politiemensen. Hij weigerde zijn soutane af te leggen. Daags nadien in de ochtend werden ook zijn moeder en zijn zuster opgepakt en naar de gevangenis overgebracht maar tegen de middag in vrijheid gesteld. De Clercq zelf werd in de gevangenis gedurende een aantal weken “op secreet” gezet.
Onderpastoor Lippens vernam de arrestatie op 30 maart in de vroege ochtend en verwittigde onmiddellijk een aantal vrienden en medewerkers van De Clercq. Van Severen verbrandde alle documenten die hij meegenomen had bij De Clercq. Toen men bij hem binnenviel waren alle bezwarende stukken vernietigd. Lippens trachtte ook via bemiddeling van een Duitsgezind Universiteitsprofessor van Gent aan een paspoort voor Brussel te geraken om zo bij de Nuntius om tussenkomst voor De Clercq bij de Duitse bezetter te pleiten.…maar zonder succes.
In de loop van de maand april 1916 had vicaris-generaal M. De Baets een onderhoud met generaal von Unger, Etappen-Inspecteur voor Gent. Daar trachtte hij namens het bisdom te bemiddelen voor De Clercq. Op 19 mei 1916 schreef bisschop A. Stillemans eveneens een brief aan von Unger en vroeg hem om een bijgevoegde brief te willen overmaken aan de hertog van Würtenberg waarin hij om een welwillende houding verzocht ten aanzien van De Clercq. Maar het antwoord van de Duitse Etappen-kommandant dd van 31 mei 1916 liet in korte bewoordingen weten dat enige tussenkomst op dat ogenblik onmogelijk was omdat er gewacht werd op de uitspraak van de rechtbank.
In de gevangenis van Gent werden intussen steeds meer agenten uit het Gentse netwerk opgesloten en met allerlei gegevens over elkaar geconfronteerd. Het was bijzonder moeilijk om niet te zwichten vooral wanneer ook familieleden in de ondervragingen betrokken werden en de beschuldigden vreesden voor hun welzijn. Zo leest men in de publicatie "Comment ils Meurent" dat de hoogbejaarde moeder van Octaaf De Clercq gedurende een hele voormiddag in maart op het binnenplein van de gevangenis gedwongen moest blijven staan, daar waar haar bekommerde zoon haar goed kon zien. De Clercq werd herhaaldelijk en met harde middelen, ook soms midden in de nacht ondervraagd. Men wilde dat hij de namen van andere leden van het netwerk verklikte. Hij bleef evenwel zwijgen.
Het proces
Jozef Braet, Octaaf De Clercq, Gustaaf Mus, Aloïs Windels, Aloïs Van Gheluwe en Alfred Algoet werden ten slotte op 28 juni 1916 door het Feldgericht der Mobilen Etappen-Kommandatur 257/VIII der 4Armee, ter dood veroordeeld. Advocaat van De Clercq was Meester Henri Boddaert, maar ondanks zijn inzet voor Octaaf De Clercq, zonder resultaat.
Daags na de veroordeling, op 29 juni 1916 kreeg Irenée Vandersypt, zoon van de zuster van Octaaf De Clercq en op dat ogenblik onderpastoor in Eeklo, toelating om zijn oom in de gevangenis te bezoeken. Vandersypt verzekerde zijn oom ervan dat zowel het bisdom als hij alle mogelijke initiatieven namen om voor hem gratie te bekomen en Vandersypt stelde zelf in naam van Octaaf De Clercq een gratieverzoek op. Op 8 augustus liet vicaris-generaal M. De Baets aan onderpastoor Vandersypt weten dat het gratieverzoek voor zijn oom werd ingewilligd. Op 10 augustus 1916 kreeg I. Vandersypt opnieuw toelating om zijn oom in de gevangenis te bezoeken en hij ontmoette er de familie van de andere veroordeelden J. Braet, A. Algoet en G. Mus wat hem sterkte in de overtuiging dat de doodstraf omgezet was in deportatie en gevangenis in Duitsland.
Wanneer een andere neef, Honoré Vandersypt, De Clercq bezocht, slaagde hij erin hem via een kurk een klein opgerold briefje mee te geven, waarop de volgende woorden stonden: “Honoré, als de familie groeit en ’t is een zoon, noem hem maar Octaaf Albert uit herinnering voor mij – Groeten aan vrouw en moeder – Bid voor Nonkel”.
Een derde broer, Aimé Vandersypt, wist blijkbaar wel dat de executie spoedig zou volgen, maar verzweeg het voor de familie. Toen hij op 11 augustus 1916 ’s morgens vroeg het huis verliet ging hij te communie en kwam nadien niet terug thuis. Daarop ging Irenée ongerust naar het bisdom en nadien naar het seminarie waar hij E.H. Louis Corné, priester van het bisdom Gent en aalmoezenier van de gevangenis van Gent ontmoette. Die vertelde hem het tragische nieuws dat die morgen omstreeks 6.00 u onderpastoor Octaaf de Clercq samen met de vijf andere terdoodveroordeelden geëxecuteerd werd op de stedelijke schietbaan.