Welkomstwoord
Mijnheer de Minister van Staat
Mevrouw de Gouverneur
Mevrouw de voorzitter van de Provincieraad
Mijnheer de rector
Geachte vertegenwoordigers van de rechtbanken
Mijnheer de Burgemeester
Geachte Provinciecommandant
Beste vertegenwoordigers van de verschillende levensstromingen en vormen van cultuur,
Dames en heren,
Hartelijk welkom in onze kathedraal naar aanleiding van de Nationale Feestdag.
Dit jaar viert ons land ook het tien jaar koningschap van koning Filip. We hoeven beslist niet te wachten tot het Te Deum van 15 november om dit te vermelden.
Wie denkt aan zijn of haar eigen land denkt vroeg of laat aan het respect voor dat land. Alle naties zitten binnenlands met vragen, spanningen en crisissen. Dit is “des mensen”. Maar we blijven hoe dan ook gevoelig voor de manier waarop men ons ziet vanuit het buitenland. In contacten met andere landen worden we soms geconfronteerd met de problematiek van oorlog en vrede. Sinds meer dan een jaar is dat ook het geval binnen Europa.
Ik had enkele maanden geleden de gelegenheid om in Oekraïne zowel burgerlijke en kerkelijke instanties als gewone burgers te ontmoeten. Sinds meer dan een jaar worden die dagelijks met de oorlog geconfronteerd. De meeste van onze medeburgers in België zijn kinderen van na de Tweede Wereldoorlog. Maar samen met allen die ooit fysiek met oorlogssituaties in contact gekomen zijn, durf ik zeggen dat je niemand – maar dan ook niemand – een oorlog kan toewensen, ook al zijn er individuen en groepen voor wie de oorlog grote financiële of politieke winst opbrengt. De mens – de “gewone mens” – kan er enkel onder lijden of ten onder gaan.
We leven in ons land en in ons deel van Europa, gelukkig, niet in oorlog. Maar de gesel waar alle landen mee kampen is ons daarom niet minder bespaard. Ik denk hier aan de armoede die vele oorzaken kent. Ik denk ook aan het onthaal van veel kwetsbare personen, die hun land van afkomst ontvluchten en hun heil zoeken bij ons. Ik denk daarbij speciaal aan hen die te oud of te beperkt zijn om onze taal nog te leren. Ik denk ook aan kinderen, vaak zonder familie, die niet eens zeker zijn dat ze bij hun meerderjarigheid in ons land zullen mogen blijven. We vinden ze onder andere in onze OKAN-scholen, waar leraars vader, moeder en sociaal werker zijn tezelfdertijd. We worstelen daarmee. En wie leest het niet alleen in de krant of ziet het op een scherm? Wie komt er met de ruwe realiteit in contact? Natuurlijk het meest zij die het lot ondergaan. Maar ook zij die als sociaal werker of als politicus de problemen niet bij toverslag uit de wereld kunnen helpen, maar toch moedig verder werken.
Realisme verplicht. Realisme brengt tot begrip. Maar realisme mag nooit onze grondmotivatie afstompen.
Soms is dit een moeilijk evenwicht. Wat kan ik doen? Wat doe ik? Wat zou er moeten kunnen gedaan worden op de plaats waarop ik mij bevind?
Dat alles vertrouwen we toe aan Hem die groter is dan ons hart en daarom ons hart groter kan maken.
Lezing: Job 31,16-32
Nooit heb ik armen geweigerd waarom zij vroegen, nooit weduwen overgelaten aan hun lot, nooit mijn brood alleen opgegeten zonder het te delen met de wezen. Omdat God vanaf mijn jeugd mij grootbracht als een vader zorgde ik voor hen al sedert mijn jeugd. Als ik een naakte tobber zag of een arme zonder kleren, dan was zijn lijf mij dankbaar, omdat het zich mocht hullen in de wol van mijn schapen. Als ik ooit mijn vuisten hief tegen wezen, omdat ik vriendjes had onder de rechters in de poort, dan mag mijn schouder uit zijn kom schieten en mijn arm middendoor breken. Ja, de vrees voor Gods wrekende hand weerhield mij, tegenover zijn majesteit was ik weerloos. Heb ik ooit mijn hoop gesteld op geld? tegen het goud ooit gezegd: 'mijn steun en toeverlaat ben jij?' Heb ik mij ooit voor laten staan op mijn rijkdom, op zoveel bezit met eigen hand verworven? Heb ik, bij het zien van de stralende zon en de prachtig voortschrijdende maan, mij ooit heimelijk laten verleiden om hen met handkussen te vereren? Zoiets zou een misdrijf zijn dat voor de rechter dient; dan zou ik God in de hemel hebben verloochend! Heb ik gejubeld over de tegenslag van mijn vijand, was ik vol leedvermaak als ongeluk hem trof? Nee, mijn mond heeft niet gezondigd door hem vloekend naar het leven te staan. Mijn huisgenoten kunnen getuigen: ieder van ons kreeg vlees in overvloed. Geen vreemdeling hoefde buiten te slapen, voor reizigers stond mijn deur altijd open.
Meditatie bij de lezing
Menszijn, een goddelijke roeping
Zusters en broeders, beste vrienden,
Iedereen kent Job. Zijn naam is spreekwoordelijk als we het hebben over wie in de ellende terecht komt, vooral een ellende zonder uitzicht. Misschien is het al minder bekend dat in dit Oosters verhaal Job zonder ophouden zijn eigen onschuld bepleit. En nog minder geweten is allicht dat God, na een hele discussie tussen Hem en de lijdende Job, aan de kant van Job staat. Vandaag zijn er veel Jobs.
De tekst die we beluisterden komt uit het pleidooi waarin Job zichzelf verdedigt. Hij doet het tegen zijn vrienden in. Zij willen per se een uitleg vinden, een reden, voor Jobs ongelukkig bestaan. Job moet wel schuldig zijn. In een drietal lange discussies verdedigt iedereen zijn standpunt hardnekkig. Job bijt even hardnekkig van zich af… ook tegen God. Het boek Job maakt komaf met een opvatting dat ieder lijden een schuldige veronderstelt. Dat geloven ook veel mensen vandaag nog, bewust of onbewust. We hebben het immers moeilijk om te leven met vragen waarop misschien nooit een antwoord komt. Maar Job wil het kind van de rekening niet zijn. Hij wil erkend blijven in zijn waardigheid. Dat is zijn nobele houding, tegen iedereen in. En God geeft hem gelijk. In heel die discussie wordt God voor Job iemand anders.
Bij nader toezien schetst Job in onze tekst een ideaalbeeld, niet alleen van de rechtvaardige mens maar ook van de goede mens, die mededogen voelt voor de mens in nood. Job is de wijze die weet waarom het gaat in een leven. Hij weet wat echt leven is. We lezen in die tekst ook waar Jezus zal voor gaan en staan.
Job, een oosters verhaal. Gaat het om een idyllisch gedroom waarmee je in de realiteit niet veel kan doen? Mensen die beleid voeren – zo zijn er velen onder ons – moeten met heel wat grenzen rekening houden: menselijke grenzen, administratieve grenzen, politieke grenzen, culturele grenzen. Bij Job merken we daar niet zo veel van. Hij presenteert eigenlijk zichzelf als een ideaal. Hij heeft voor de armen en behoeftigen gezorgd. Hij heeft nooit samengewerkt met corrupte rechters om de weerlozen uit te buiten. Hij is niet hebzuchtig geweest naar geld, noch heeft hij zich ingelaten met enige vorm van afgodendienst. Hij is altijd vergevingsgezind geweest tegenover vijanden en gastvrij jegens vreemdelingen. Hij heeft de waarheid nooit verborgen uit angst voor de publieke opinie of invloedrijke mensen. We beluisteren hierin een hele reeks fundamentele opties die, weliswaar door het geloof geïnspireerd, een universele menselijke betekenis hebben.
Iedere maatschappij kan zich spiegelen in die tekst om te weten hoever het staat met de zin voor menswaardigheid. Maar misschien moeten we beginnen met te erkennen dat ook de zaden van de ondeugd in ieder mens bestaan, in ieder van ons. We worden opgeroepen om de roep van Job te horen in ons eigen milieu en vooral om ons bewust te zijn van de verantwoordelijkheid die we dragen.
De onschuld van Job helpt ons om even na te denken over de verhouding tussen mens en God. Waar zit God, als het om lijden gaat (en vooral onschuldig lijden)? De vraag naar de zin van het lijden is de moeilijkste waar de hele mensheid mee kampt en waar geen afdoend intellectueel antwoord op bestaat, binnen geen enkele cultuur, geen enkele godsdienst, geen enkele filosofie. “We zitten er mee”, met dat lijden. Maar als er geen theoretisch bevredigend antwoord is, in welke mate kan God ons dan helpen om rechtvaardigheid en goedheid te bevorderen, vooral als we in beleid staan en mee gestalte geven aan onze maatschappij? Is dat geen allerbelangrijkste vraag in een wereld die toch wel een beetje op zijn fundamenten davert? Moeten we dan maar zeggen dat we er niets kunnen aan doen en onze armen laten hangen? Moeten we alle mensen die het moeilijk hebben afvoeren in de categorie van de arme drommels die er nu eenmaal altijd zullen zijn? Moeten we zonder meer aan de wapenwedloop meedoen, omdat het toch altijd de sterkste is die zal winnen? Moeten we egoïstisch profiteren van de planeet – ieder voor zich – zo lang het nog duurt in ons bevoorrecht deel van de wereld?
We begrijpen die menselijke reacties, die vooral van onmacht en niet noodzakelijk van slechte wil getuigen – zonder dat we blind zijn voor regelrecht egoïsme en criminaliteit. We kunnen zeker niet alle kwaad uit de wereld helpen. Maar we kunnen wel veel kwaad uit de wereld helpen. En we kunnen een aantal catastrofen verhinderen.
Waar halen we de kracht vandaan? In de tekst die we hoorden komt het woord God meer dan eens voor. Een geseculariseerde houding zou er kunnen in bestaan dat we uit zo’n tekst God verwijderen als een mythische term die we niet langer nodig hebben. Het gelovig perspectief zit natuurlijk wel duidelijk in de gelezen tekst. Maar is hij begrijpelijk? We lezen bijvoorbeeld: “Omdat God vanaf mijn jeugd mij grootbracht als een vader zorgde ik voor hen (wezen en weduwen) al sedert mijn jeugd.” In een wereld als de onze klinkt dit eigenaardig, om niet te zeggen onzinnig. Hoe zou God mij grootgebracht hebben vanaf mijn jeugd? Waar was Hij in mijn jeugd? Of nog moeilijker: “de vrees voor Gods wrekende hand weerhield mij (om onrecht te begaan), tegenover zijn majesteit was ik weerloos.” Ben ik alleen rechtvaardig uit schrik voor God? En over het aanbidden van zon of maan zegt Job: “dan zou ik God in de hemel hebben verloochend!” Je voelt in al die zinnetjes een geloof dat zoekend is en vragen oproept. Toch zeker vandaag.
Wie is God eigenlijk? In het verdere verloop van het boek openbaart God zich anders dan Job dacht. Onze menselijke logica kan Hem niet vangen. Voor ons, christenen, wordt het mysterie van God wel duidelijker in de persoon van Jezus. God haalt het onrecht niet uit de wereld als bij toverslag – Jezus zelf werd onrechtvaardig veroordeeld – maar Hij wil dat wij het onrecht verwijderen. Dat is al zo bij de profeten van het Eerste, het “Oude” Testament. God vernietigt de onrechtvaardige niet als met een bliksemslag, maar hij staat wel aan de kant van de arme en de verontrechte. Is het om onrecht te bestendigen en armoede te vergoelijken? Zeker niet. Als Paulus tot de eerste christenen zegt: “Jezus is arm geworden omwille van ons” (2 Ko 8, 9) dan is het om “een fundament te geven aan hun engagement van solidariteit met hun broeders en zusters in nood.” We moeten van daaruit nadenken over onze levensstijl en over de vele vormen van armoede en onrecht. We kennen ondertussen allen de titel van de encycliek van paus Franciscus: Fratelli Tutti (de bisschopsleuze van onze nieuwe aartsbisschop). Broers en zussen, dat zijn we allen voor elkaar. Vandaar onze gedeelde verantwoordelijkheid op de aarde, ons “gemeenschappelijk huis” (FT 17). Dat is geen geringe taak. Maar het is wel een dringende zaak! In Oekraïne zie je niet alleen wat oorlog is, wat oorlog doet, maar ook in welk dilemma van redeneringen je gevangen kan zitten. Wat zegt de stem van het menselijk geweten precies? Hoe kom je tot vrede? Ik bezocht verschillende OKAN-scholen. Bepaalde vragen laten mij niet meer los. Hoe kunnen we aan allochtone kinderen die bij ons terecht zijn gekomen, zonder familie, toch het perspectief van toekomst bieden zonder de angst dat ze, eens meerderjarig, ons land zullen moeten verlaten, waardoor sommigen tijdig vluchten om niet opgepakt te worden en anderen in de criminaliteit terecht komen? We krijgen er een idee van in de Belgische film Tori et Lokita van de gebroeders Dardenne. Dat kan toch gewoon niet! Maar het is wel zo!!!
En God in dit alles? De christen vertaalt de vraag als “en Jezus in dit alles”? Daardoor wordt voor ons de Godsvraag een beetje bevattelijker. In Jezus wordt het antwoord zichtbaarder. Het mysterie van het lijden is niet minder groot (misschien integendeel), maar we kunnen het anders beleven. In deze viering beperken we ons – samen met Job – tot een eenvoudige houding: de stilte die Job zichzelf later in het verhaal oplegt. Een bevredigend intellectueel antwoord op de zin van het lijden is dat niet. We weten alleen hoe Jezus geleefd heeft en hoe God Jezus’ leven bevestigd heeft in de verrijzenis.
We weten dat we geroepen blijven om het onrecht, de oorlog en de armoede uit de wereld te helpen, hoe moeilijk de omstandigheden ook zijn. En de gelovige haalt kracht uit zijn geloof. Met vele andersgelovigen en niet-gelovigen staat hij voor dezelfde taak.
Laat ons onze krachten bundelen en samenwerken, solidair, broederlijk, zusterlijk, in één woord: humaan, menselijk. We danken elkaar voor het vele dat er al gebeurd is. We stimuleren en bemoedigen elkaar voor wat er nog te doen staat.