In het licht van het feest van de Heilige Franciscus verscheen zijn lezing ook in het bisdomblad Samen. Meer lezen?
Een angstaanjagende spin? Een boosaardige wolf? Een nutteloze mol? … Er bestaan nog heel wat misverstanden omtrent de ons omringende dieren. Een eerste stap in de zorg voor de medeschepselen is de ethologische en ecologische aandacht om de dieren ‘in hun waarheid te zien’. Dat betekent dat we ze leren kennen en begrijpen. Door het determineren en inventariseren van dieren kunnen we een bescheiden bijdrage leveren aan de bescherming van “ons gemeenschappelijk huis” en al haar bewoners.
Het joods-christelijke denken is volgens sommige critici verantwoordelijk voor een onrechtmatige verabsolutering van de kloof tussen de mens, als kroon op de schepping, en de andere schepselen, die geïnstrumentaliseerd mogen worden. Dergelijk beeld leidt immers tot wat paus Franciscus in Laudato Si’ een “onverantwoorde overheersing”[1] noemt: “Wij zijn niet het einddoel van de andere schepselen” (LS 83). Paus Franciscus wil in navolging van zijn “gids en inspiratiebron” (LS 10), Franciscus van Assisi, dit beeld van het “tirannieke antropocentrisme” waarbij de mens zichzelf als ‘geïsoleerd’ uniek beschouwt en zich niet om de andere schepselen bekommert, uitdrukkelijk corrigeren (LS 68).
Een weefsel van relaties
Paus Franciscus beschrijft een integrale ecologie (LS 10, 137 et passim) waarbij het universum en de wereld, “ons gemeenschappelijk huis” (LS 13), als een “weefsel van relaties” (LS 86, 240) - en net daarin verwijzend naar het trinitaire, persoonlijke godsbeeld - vraagt om onze “zorgende bescherming” (LS 11). Daarom moeten we het “delicate evenwicht dat tussen de schepselen van deze wereld bestaat, […] respecteren” (LS 68). Elk schepsel heeft een intrinsieke en geen louter instrumentele waarde: “men zou kunnen spreken over de prioriteit van het zijn boven het nuttig zijn” (LS 69). Dat is niet zomaar een noviteit van een progressieve paus. Ook de Catechismus van de Katholieke Kerk (1995) - waarin weliswaar benadrukt wordt dat de mens “het hoogtepunt van het werk van de schepping is,” én dat “de mens duidelijk te onderscheiden” is van de “andere schepselen” (CKK 343) - stelt tegelijk een verkeerd begrepen antropocentrisme in vraag:
“Elk wezen bezit zijn eigen goedheid en volkomenheid […]. De verschillende schepselen, gewild om hun eigen zijn, stralen elk op hun manier de oneindige wijsheid en goedheid van God uit […] De onderlinge afhankelijkheid van de schepselen is door God gewild. De zon en de maan, de ceder en het bloempje, de adelaar en de mus: het schouwspel van hun oneindige verscheidenheid betekent dat geen enkel schepsel aan zichzelf genoeg heeft. Zij bestaan slechts in onderlinge afhankelijkheid om elkaar wederzijds aan te vullen, ten dienste van elkaar.” (CKK 339, 340 e.v.)
Deze samenhang heeft ongetwijfeld een esthetische waarde, die volgens de Kerk ook een openbaringsfunctie heeft: “De schoonheid van de schepping weerspiegelt de oneindige schoonheid van de Schepper” (CKK 341). Sint Franciscus betrok daarom zelfs het kleinste diertje in zijn lofzang (LS 11). De schepping, fauna incluis, is op zich een ‘blijde boodschap’[2], “een prachtig boek, waarvan”, zo stelden zowel Sint Franciscus (cf. LS 12) als Johannes Paulus II, “de letters gevormd worden door de veelheid van schepselen die in het universum aanwezig zijn” (LS 85). Paus Franciscus stelt bij het bewonderen en bestuderen van de natuur de vreugde voorop: “De wereld is meer dan een probleem dat moet opgelost worden, het is een blij mysterie dat we bewonderen met vreugde en lof” (LS 12).
Begrip en respect door studie
De kloof tussen mens en dier kan pas overbrugd worden, wanneer men voldoende kennis over dieren vergaart en ze niet zonder meer onderscheidt met louter antropocentrische categorieën, zoals (on)gedierte, gezelschapsdieren of nutsdieren. Net zoals ons Gods- en mensbeeld soms verwrongen is en berust op ongeoorloofde aannames, is het beeld dat we van dieren hebben dikwijls onjuist of onterecht. Studie kan de vervreemding tussen mens en dier remediëren. Het kan misrepresentaties van dieren corrigeren. Door het determineren en benoemen van dieren vervult de mens een goddelijke opdracht: “Toen boetseerde de Heer God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht, en bracht die bij de mens, om te zien hoe hij ze zou noemen. Zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten. De mens gaf dus namen aan alle tamme dieren en aan alle vogels van de lucht, en aan al de wilde beesten; […].” (Genesis 2, 19-20)
Het benoemen en categoriseren van dieren is niet zonder (morele) repercussies. Het is een belangwekkende verantwoordelijkheid voor de mens en is een uitdrukking van hoe de mens zich tot de medeschepselen verhoudt. In het verstaan van de wereld en de dieren met hun intrinsieke of ecologische waarde, kunnen wetenschap en religie complementair zijn volgens de paus: “[W]etenschap en religie, elk vanuit verschillende benaderingen van de realiteit, [kunnen] bijdragen tot een intense dialoog die vruchtbaar kan zijn voor beiden” (LS 62). In dat opzicht kan iedereen naar godsvrucht en vermogen bijdragen aan ecologische bewustwording en bescherming, door vormen van citizen science (burgerwetenschap), waarbij burgers, ongeacht hun achtergrond kunnen meewerken aan concrete wetenschappelijke projecten. Denk bijvoorbeeld aan initiatieven, zoals: het vogel- of vlindertelweekend, inventarisatiedatabanken[3], muizenmeetnetwerken, Stille Waters Doorgronden[4] en zo meer. Zo krijgen we een steeds accurater beeld van bepaalde dieren en hun positie en waarde in het ecosysteem. In dat opzicht is de studiedrift bij de orde van de dominicanen inspirerend:
“De wijze waarop de schepselen aan dit huis bijdragen en er deel van uitmaken, verschilt. Zij drukken Gods zorg, betrokkenheid en liefde verschillend uit naar gelang de omstandigheden, de plaats, de onderlinge verhoudingen en het stadium van ontwikkeling. Zij zijn en blijven echter te allen tijde een uitdrukking van Gods goedheid en dienen als zodanig te worden behandeld en gerespecteerd, zodat zij zich als zodanig kunnen tonen. Studie is uitdrukking van respect voor de waardigheid van alles wat is, maar ook in de praktische omgang dienen de dingen in hun waarheid te worden gerespecteerd.”[5]
Aldus kan - zonder het bijzondere statuut en de daaruit volgende beschermende verantwoordelijkheid van de mens te ontkennen - de kloof tussen mens en niet-menselijke dieren verkleind worden, door inzicht, respect en al dan niet religieus ontzag voor de schoonheid van de schepping.
Affectie
De kloof tussen mens en dier kan finaal niet alleen worden gedicht door studie en onderzoek, maar ook door reële affectie tussen mens en de persoonlijkheid van (gedomesticeerde) dieren: de blik van je spreekwoordelijke trouwe hond, een kip die je tegemoet komt gefladderd, een schaap dat olijk blaat als je samen wandelt in bos of op straat, … Paus Pius XII, die een bijzondere band had met een goudvinkje, stelde: “de vogels voederen is een vorm van bidden.”
Filips Defoort
[1] Paus Franciscus ‘Encycliek Geprezen zijt Gij! Laudato Si’’, Brussel, Licap, 2015, pag. 13 [11] (verder LS §)
[2] Laudato Si’ heeft het over “het Evangelie van de schepping”, cf. Ibidem, pag. 43 e.v. [62 e.v.].
[5] Borgman, Erik ‘Zielen winnen. Op zoek naar kerk buiten de gebaande paden’, Antwerpen, Halewijn, 2017, pag. 46-48.