“Ik laat je niet los”, verzeker ik haar. “Beloofd?”, vraagt ze. “Beloofd!” stel ik haar gerust. Met een grote zwaai geeft mijn dochter zich over aan mijn ondersteunende handen die haar begeleiden bij haar achterwaartse salto. Ze landt op haar poep en ik buitel over haar heen. Gibberend als twee kleine meisjes blijven we even liggen op het verende trampolinedoek.
Niet loslaten en toch vallen...? In onze beleving kan het en mag het ook.
Het vertrouwen is niet gebroken, we proberen het gewoon nog een keer.
“Heerlijk toch,” denk ik bij mezelf, “je zo kunnen overgeven aan die handen, vertrouwend dat zij je zullen opvangen.” Ik koester dankbaar deze ervaring met mijn dochter, want besef dat dit vertrouwen helemaal niet zo vanzelfsprekend is.
Onwillekeurig moet ik aan het sterven van mijn mama denken. Toen zij viel in de schaduwrijke voorbode van haar dood, hield ik haar vast met dezelfde handen die nu mijn eigen dochter ondersteunen tijdens ons acrobatisch onderonsje. Ach, mensen die je zo graag ziet… je zou ze voor eeuwig willen vasthouden. ‘Niet loslaten!, schreeuwde ik haar in haar stervensuur inwendig toe, ‘alsjeblieft, niet loslaten! Ik wil je niet uit handen geven!’
Maar ze deed het toch. En ik, die achterbleef, kon niet anders dan hopen dat waar ze ook heen ging, er andere ondersteunende handen zouden zijn dan de mijne.
In haar sterven tuimelde ze de oneindigheid in.
“Ik laat je niet los”, fluisterde Hij tegen haar, “beloofd!”. En met oneindig liefdevolle handen ving Hij haar teder in de eeuwigheid op.
Liesbeth