DEEL 1
Hoofdstuk ‘nul’
Het thema voor vandaag is “Einde-loos?” en de vraag is: is dit het einde? We lezen in ieder geval het einde van het Evangelie volgens Marcus. Maar: wat is het begin van het einde? We beginnen met hoofdstuk “0” door enkele dingen op een rij te zetten. Punt 1: ik begin nog bij de start van ht. 14, de zalving met de olie. Punt 2: ik ga niet in op de discussie over de laatste verzen van ht. 16, dus ik ga gewoon eindigen bij ht 16,8 wat we tegenwoordig als einde beschouwen. Maar een derde punt is belangrijk: op de achtergrond van de verhalen die we vandaag zullen lezen, zit heel vaak geweld. Meer dan je uit de lectuur kunt halen moet je je de situatie voorstellen van de Romeinen. Ze heersten in hun groot en machtig rijk niet met de zachte hand. En zeker ook niet in die rumoerige uithoek waar ze Pilatus naartoe hadden gestuurd. En hoewel Pilatus zelf niet meteen een schoothondje was, komt hij er in de teksten wel vrij goed uit. En de jood die de schuld in de schoenen geschoven krijgt van het verraad van Jezus, heet niet toevallig “Judas”, wiens naam betekent “Jood”. De hoofdstukken die we zullen lezen krijgen een bijkleuring op verschillende domeinen. 1: het achtergrond geweld wordt gedimd, de rol van de Romeinen wordt geminimaliseerd, en 2: de rol van Joden wordt sterk in de verf gezet. Al weten we het niet zeker, toch bestaat de kans dat Mc schrijft voor een Romeins publiek. Als het christendom zich na een tiental jaar begint te verspreiden, zijn twee dingen duidelijk: 1. Het jodendom zal niet in z’n geheel overstappen naar het christendom en 2. Er begint vanuit het Romeinse rijk interesse te komen in het christendom. Mc speelt daarop in door de rol van de Romeinen in het lijdensverhaal te minimaliseren.
Ht 14,1 vv
De timing is een belangrijk punt. In onze vertaling staat: “De volgende dag”. In andere vertalingen staat “Twee dagen later”. We zitten met het Pesachfeest: donderdag, een dag ertussen en de sabbat. De joodse leiders op dat moment hebben besloten van Jezus te doden, maar ze zitten een beetje in de timing vast. “Ze zochten naar een mogelijkheid om hem door middel van een list gevangen te nemen en te doden.” Het besluit is dus al genomen, het punt is nu om een mogelijkheid te vinden. Maar dat lukt natuurlijk niet tijdens het feest, niet op de sabbat, noch op de dag ertussen. Want als je iemand wil gevangen nemen en veroordelen, moet er een dag tussen zitten. Op die dagen konden de Joden het zelf niet doen. Vandaar dat de piste om de Romeinen in te schakelen in het visier komt. De hogepriesters en schriftgeleerden zeggen bij zichzelf: “Tijdens het feest kan dat niet, want dan komt het volk in opstand.” Hier krijg je een kleine glimp van de achtergrond: dit moet vermeden worden! Want als het volk in opstand komt, gaan de Romeinen hevig terugslaan en daarvan worden wij de pineut. In het joodse volk kan je verschillende groepen onderscheiden. De mensen die zich gedeisd houden, zij die zich verzetten (de Zeloten, die stilaan hun kop beginnen op te steken) en ten derde de collaborateurs. De joodse overheden zitten zowat in de middengroep: voorzichtig proberen om jood te zijn, maar ook niet in conflict te komen met de Romeinen.
Dan lezen we: “Toen hij in Bethanië was.” Dit lijkt samen te vallen met de besluitvorming van de joodse overheden. Maar dat is niet het geval. Als je dit vergelijkt met het Johannesevangelie, merk je dat dit bezoek in Bethanië zes dagen voor het feest wordt geplaatst. Het woord “Toen” hoeft niet te verwijzen naar de volgende dag. Voor Mc is het significant dat hij het besluit tot gevangenneming aan de start plaatst en zo het begin van het einde inluidt, maar dan meteen een inhoudelijke opstap neemt met de zalving Bethanië. Betanië betekent “het huis van de arme”, wat in schril contrast staat met de Tempel van Jeruzalem met hogepriesters en Schriftgeleerden. Zij nemen de verkeerde beslissing, maar in het huis van de armen zal de vrouw met het albasten kruikje de juiste beslissing nemen.
Een ander interessant punt is de vermelding: “In het huis van Simon.” Er zijn verschillende Simonnen. De naam betekent: “Hij die luistert.” In het huis van hij die luistert, kan iets belangrijks gebeuren. Met deze Simon is iets aan de hand, want er staat: “degene die aan huidvraat had geleden.” Sommige vertalingen vermelden “Simon, de melaatse.” Als Simon nu melaats is, kan er geen groep mensen bij hem te gast zijn voor een feestmaaltijd. De vermelding kan verwijzen naar iemand die genezen was van melaatsheid. Maar waarom zou je hem dan melaatse blijven noemen? Als je kijkt naar de groepen die in het jodendom voorkomen – de Zeloten, het volk, de Sadduceeën, de Schriftgeleerden, de Farizeeën, de Hogepriesters, … - die komen in de Evangelies ruim aan bod. Maar er is één belangrijke groep die we nergens tegenkomen en dat zijn de Essenen. Waar zijn die dan? Het Hebreeuwse woord voor melaatse en voor Esseen verschilt maar één letter. Een letter die zelfs in het schrift sterk op mekaar gelijkt. Ook geografisch ligt Bethanië tussen Qumran (Essenen) en Jeruzalem. Het is dus niet onmogelijk dat in Bethanië iemand van de Essenen woont. Een tweede punt dat deze interpretatie steunt is de discussie die dadelijk zal volgen over omgaan met armoede. Dat is nu net een thema dat van groot belang is bij de Essenen. Maar we weten dat dus niet. Toch blijft het een belangrijke kwestie op de achtergrond van het lijdensverhaal.
In het huis van de arme – tegenover de rijkdom van het tempelcomplex – voelt Jezus zich ‘op z’n best’. Hij woont een feestmaal bij. En op dat moment komt er een vrouw binnen met een albasten vaasje, gevuld met zeer kostbare en zuivere nardusolie. Dat is eigenlijk olie voor de doden. Je kan uit zo’n flesje enkele druppels halen, wat eigenlijk zou moeten volstaan. Je kan het vergelijken met krachtige parfum waarvan je slechts een kleine hoeveelheid nodig hebt. Niemand haalt het in z’n hoofd om op een feest zo’n hele flacon doormidden te breken en dit over iemand uit te storten. Maar een paar druppels volstaan niet voor de doden. Zeker in een warm land heb je heel veel geurige olie nodig om de lijkgeur te maskeren. Dit accentueert nog sterker dat het hier gaat over een doodsritueel. Als Jezus geschenken krijgt, hebben die vaak met de dood te maken. Denk b.v. aan de geschenken die de wijzen meebrengen (weliswaar niet bij Mc): goud, wierook en mirre. Dat past niet bij een pasgeboren baby’tje; het zijn geschenken die aan de dood doen denken. De olie wordt uitgegoten over zijn hoofd. Bij de dode zou dat over het hele lichaam gebeuren. Dit is meteen ook een signaal voor de koning. Wanneer Samuel David zalft, giet hij de olie ook stromend uit over diens hoofd om zo te symboliseren dat hij koning zal zijn.
Dan ontstaat de discussie over die verkwisting. “De olie had voor 300 denariën verkocht kunnen worden en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.” Het zou kunnen dat hier een discussie onder schuilt tussen de christen en de Essenen over de vraag: hoe moet je omgaan met de armen en waar staat Jezus in deze discussie? Jezus zegt: “Laat haar met rust, ze heeft iets goeds voor mij gedaan.” In het Grieks staat er letterlijk: “in mij gedaan.” Ze heeft eigenlijk iets gedaan “in mijn naam.” Wat ze doet door te zalven is een symbolische daad stellen. Door deze zalving wordt duidelijk dat Jezus de gezalfde is. Dat is hier duidelijk de kernboodschap. Immers: “de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn.” Je hebt niet altijd de kans om hem als Messias te herkennen. Eigenlijk staat er: “ze was in de gelegenheid om te doen wat ze deed”, dus kon ze niet anders dan het nu te doen. “Ze heeft me met olie gebalsemd met het oog op mijn begrafenis.” We zitten in het begin van het lijdensverhaal en naast Jezus staat een vrouw als mede hoofdrolspeler. Straks op het einde zullen het opnieuw de vrouwen zijn die een hoofdrol spelen. De leerlingen komen ondertussen wel naar voor, maar niet als een spectaculaire standvastige groep. Dit pleit voor de authenticiteit. Want als in een mannenwereld wordt bijgestuurd, krijgen de vrouwen meestal een ondergeschikte rol. Dan de rol van de leerlingen en zeker die van Petrus opgefleurd moeten naar voor komen. Het feit dat het christendom zich hier kwetsbaar toont, pleit voor de authenticiteit.
Ht 14,12 vv
“Op de eerste dag van de ongedesemde broden” staat er, maar dat kan niet. Het lam kan niet geslacht worden op de eerste dag van het feest: dat moet de dag tevoren gebeurd zijn. Het is eigenlijk de voorbereidingsdag: het feest zal pas ’s avonds beginnen. Het is grote kuis: de ongezuurde broden moeten weg. Straks zal Jezus de leerlingen uitsturen om een zaal te gaan zoeken. Die zaal is al proper. De grote kuis wordt gedaan en het pesachlam wordt geslacht. Pas daarna kan ’s avonds het echte feest beginnen. De leerlingen vragen Jezus waar hij het paasfeest wil houden. Ze denken nog dat zij dat moeten gaan doen, maar Jezus heeft al iets geregeld. Hij stuurt twee van zijn leerlingen op pad met de boodschap: “ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt, jullie tegemoet komen.” Het is merkwaardig dat een man een kruik water draagt, want meestal doen vrouwen dat.
Twee interessante punten. Stel dat de man met de kruik een alleenstaande man was, dan moest hij inderdaad zelf zijn water dragen. Celibaat is absoluut uit den boze in het jodendom. De kans is groot dat dit ook een Esseen is, want bij de Essenen bestond wél een soort van monnikenschap. Een tweede punt is: die man gaat de leerlingen tegemoet komen. Dat is vreemd: met een zware waterkruik een weg afleggen, alleen maar om iemand te gaan ophalen. De man heeft n.b. water bij. Dadelijk volgt een verhaal waarin de stichting van de eucharistie wordt gevierd. Het water speelt opnieuw een enorm belangrijke rol. Door het water treed je binnen in de christelijke traditie.
Dat hier rond allemaal afspraken worden gemaakt, verraadt dat in Jeruzalem de spanning groot is. Jezus stuurt vanuit Bethanië – veilig nog buiten Jeruzalem – twee leerlingen uit om te gaan poolshoogte nemen. En als alles in orde is, kan de rest van de groep onopvallend komen. “Hij zal jullie een bovenzaal wijzen die gereed staat voor ons. Maak daar het pesachmaal klaar.” Alles gebeurt zoals gezegd en dan volgen Jezus met de twaalf.
Terwijl ze aanliggen aan de maaltijd zegt Jezus: “Een van jullie zal mij uitleveren.” Wij weten al vooraf dat het Judas zal zijn. Maar misschien moeten we dit Evangelie lezen zoals het er staat: “een van u die met mij eet, zal mij uitleveren.” Zit er niet in elke mens een kans of een risico van verraad, een kans om het op te geven, om te zegge n: ’t is toch niet echt wat ik ervan verwacht had? Het feit dat degene die het doet, Judas heet – wat ‘de Jood’ betekent – zou dat idee kunnen versterken. Iedereen had het kunnen zijn. Straks gaan ze trouwens allemaal lopen.
“Het is degene die eet uit dezelfde kom.” In sommige commentaren wordt betwijfeld of dit wel een pesachmaal was. Het samen delen uit dezelfde kom wijst op een echt pesachmaal. Terwijl ze eten, neemt hij het brood en spreekt het zegengebed. Hier wijken we af van het normale pesach systeem. Er zit een stuk van de originele liturgie in, maar er is ook een stuk dat Jezus uitdrukkelijk toevoegt. “Hij sprak een zegengebed uit, hij brak het brood en deelde het uit.” In het uitdelen zit een typisch pesach element in, in het zegengebed zit het nieuwe in. En dan natuurlijk hét nieuwe element voor ons als christenen: “Neem hiervan, dit is mijn lichaam.” Het is interessant zich af te vragen: hoe hebben de leerlingen die zin begrepen? In het Hebreeuws bestaat het woord “is” niet. Jezus zal dus eerder iets gezegd hebben dat klonk als: “Dit … mijn lichaam.” Er is een betekenisvolle verbinding gemaakt tussen brood – lichaam – Jezus zelf. Er volgt een dankgebed met daarop de beker: “Dit is mijn bloed. Het bloed van het verbond.” In de eucharistie zeggen wij: “… van het nieuwe, altijddurende verbond.” “Ik verzeker jullie, ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag komt dat ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.” Je krijgt hier een Bijbels-apocalyptisch beeld van de “Dag”.
DEEL 2
Over het volgende deel gaan we sneller heen: het zijn gekende, erg symboolrijke teksten. In vers 26 vertrekken ze na het zingen van lofzangen naar de Olijfberg. Ze gaan terug de stad uit. Dat valt op. Ze hoeven helemaal niet ver te gaan. Waar ze buitengaan, in de richting van Getsemane, passeren ze langs de Essenenpoort. Hier weer een vingerwijzing naar een mogelijke link met de Essenen. Dan zegt Jezus: “Jullie zullen allemaal ten val komen. Want er staat geschreven: ik zal de herder doden en de schapen zullen uiteen gedreven worden.” Twee opvallende elementen: het verraad betreft niet alleen Judas, het kan ons allemaal treffen. Maar ook verzacht dit de situatie: als de schapen hun herder kwijt zijn, weten ze niet meer wat te doen. Jezus spreekt wel over “ten val komen”, maar niet over morele schuld. Enerzijds is het een menselijke, begrijpelijke actie, maar anderzijds is het wel een spijtige ontwikkeling. Petrus reageert: “Ik niet, hoor!” Waarop Jezus: “nog voor de haan twee maal heeft gekraaid, zal je mij driemaal verloochend hebben.” Alle anderen zeggen iets zoals Petrus …
Ze komen in Getsemane en Jezus neemt Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Ook bij de gedaanteverandering nam hij dit klein groepje leerlingen apart met zich mee. “Ze moeten met mij bidden en waken.” Zelf gaat hij nog een klein stukje verder, maar op een afstand waar ze hem nog kunnen horen. Maar toch vallen ze in slaap. Dit verhaal herhaalt zich drie keer. Ze zijn op een punt gekomen waarop ze Jezus niet meer kunnen volgen. Hij komt zo dicht bij God en het lijden dat mensen dit wel kunnen aanschouwen, maar niet in de buurt blijven.
We springen naar vs. 43: Judas komt eraan, tezamen met een bewapende bende … Hier zie terug het geweld van de achtergrond opflikkeren. Waarom met Jezus ’s nachts gevangen genomen worden, waarom hebben ze een verklikker nodig, waarom hebben ze zwaarden en knuppels nodig? ’s Nachts heeft te maken met het feest en het volk. Het moet op een moment gebeuren waarop er niet veel mensen bij kunnen zijn om opstand te kunnen vermijden. De noodzaak van een verrader kan wijzen op de overtuiging van de hogepriesters dat er onder de Jezusleerlingen al intern verzet bestond. Later horen we dat Jezus “als een lam voor de slachtbank wordt geleid”. De leerlingen beweerden stoer dat “ze dat niet zouden laten gebeuren”, maar de realiteit blijkt anders. Twijfel is dus niet zomaar uit de lucht gegrepen. Via een verklikker kan er ongevaarlijk iemand in de leerlingenkring komen en het teken krijgen om wie het gaat, zonder in een open gevecht terecht te komen. Derde element: ze zijn stevig bewapend, want er kon wel eens een opstand uitbreken. Voor de joden was het door de Romeinen verboden om een zwaard te dragen. Maar zeker kon je niet zijn dat er toch leerlingen of hogepriesters clandestien over zwaarden beschikten. Hier voel je weer een geweldsachtergrond die we ons tijdens de gewone lijdenliturgie meestal niet voor de geest halen.
Men had met de verrader een teken afgesproken: wie gekust wordt, die is het. Dit verwijst naar het boek Samuel waar in verschillende episodes het verraad en de vriendschap heel dicht bij mekaar liggen. ’t Is juist doordat ze intiem contact hebben, dat er nabijheid mogelijk is, én het omhelzen tegelijk vastgrijpen kan worden. Dit wijst op het enorme contrast tussen Jezus die staat voor authenticiteit, vriendschap en openhartige liefde en het verraad dat juist daarin zich manifesteert.
Een van de omstaanders trekt een zwaard – misschien waren er wel meerdere met zwaarden – en slaat een hogepriester een oor af. In die tijd was het afslaan van het oor een straf voor een bandiet. Als die vrijkwam, kon je blijven zien dat het een bandiet was door de blijvende afwezigheid van zijn oor. Hier krijg je de vraag: wie is hier eigenlijk de bandiet? Jezus die gevangen genomen en straks gekruisigd wordt of de hogepriesters en hun trawanten die Jezus willen gevangen nemen? Het verliezen van het oor, wijst erop dat zij eigenlijk de bandieten zijn. (In een ander Evangelie zet Jezus het oor er terug aan; bij Mc lezen we dat niet).
Jezus wijst erop dat hij vaak in de tempel kon gevat worden en ze dat daar niet deden. Jezus, het Licht, zal veel aan het licht brengen. Maar het kwaad kan het licht niet verdragen. Het kwaad heeft de nacht nodig en kan enkel buiten de stad toeslaan. “Toen lieten allen hem in de steek en vluchtten weg.” En dan volgt er nog een merkwaardig stukje over een jonge man die Jezus nabij blijft en bij het gevat worden wegvlucht maar daarbij zijn kleed verliest. De kerkvaders zag daar een doopleerling in. Iemand die naakt is en een wit kleed draagt, is iemand die net gedoopt werd en die probeert bij Jezus te blijven. Anderen zien hier Adam in die de omgekeerde weg gaat van gekleed naar ontkleed. De betekenis van de jonge man blijft een beetje mysterieus.
Jezus wordt meegevoerd naar het huis van de hogepriester. In vs. 56 is sprake van niet aaneensluitende verklaringen. Als je valse getuigenissen aflegt, krijg je natuurlijk het probleem dat het niet meer samen past. Het leidt tot een Babylonische spraakverwarring. Hij had toch gezegd “de tempel af te breken en in drie dagen herop te bouwen”. Hier wordt een Jezuscitaat gebruikt maar verdraaid weergegeven. Jezus had niet gezegd: “ik zal de tempel afbreken.” Wél had hij gezegd: “de tempel die hier staat is door mensenhanden gemaakt en kan afgebroken worden. Een nieuwe zal worden opbouwen, niet door mensenhanden.” Enerzijds worden zijn woorden verdraaid en de kernboodschap wordt mis begrepen. Maar Jezus blijft zwijgen.
De hogepriester vraagt hem op hij de Messias is, de Zoon van de Gezegende? De Gezegende is een ander woord voor God, zonder zijn naam uit te spreken. Daarom antwoordt Jezus: “Dat ben ik. En u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.” Het gaat hier over degene die het laatste oordeel zal uitspreken. Hier gebeurt dus een omkering: nu probeer je mij te veroordelen, maar vergis je niet, op een dag zal jij voor mijn oordeel komen te staan. Dat is voor de hogepriester natuurlijk een brug te ver. Dan scheurt hij zijn kleren … Het stukje over Petrus en de kraaiende haan laten we even liggen.
DEEL 3
Ht 15
Ze zitten nu in de tussendag, dus kunnen de joden het niet meer zelf uitvoeren; de Romeinen zullen het moeten doen. In alle vroegte komen ze bij elkaar: ’s nachts ondervraging en nu besluit. Ze leveren hem over aan Pilatus. Die vraagt hem: “bent u de koning van de joden?” Dat is een typische vraag voor een buitenstaander. De joden zouden dat nooit zelf zo zeggen. En Jezus antwoordt: “U zegt het.” Pilatus ziet een fragiele, ongevaarlijke figuur voor zich staan. Hij verzet zich niet tegen allerlei valse beschuldigingen.
Dan staat er: “Pilatus had de gewoonte om bij een belangrijk feest iemand vrij te laten.” Dat is heel vreemd. Dat kan je je moeilijk voorstellen vanuit de jarenlange verhouding tussen Pilatus en het joodse volk. Dit kan Pilatus in een iets positiever daglicht stellen tegenover ‘het volk’. Hier wordt niet meer uitdrukkelijk over de joden gesproken, maar over het volk. Elders in het Evangelie wordt nog overgestapt naar ‘volk’ en ‘de mensen’. En dan kan de sfeer gauw omslaan.
Barabbas bij iemand te zijn die oproer zaaide en in dat verband had gemoord. En dan is er dus de keuze tussen Jezus en Barabbas. Barabbas betekent letterlijk “zoon van de vader”. Tussen welke ‘zoon van de vader’ ga je nu kiezen? De zachtaardige, kwetsbare mens die bijna in z’n blootje staat maar trouw blijft aan zijn missie, of ga je voor die geweldman die in de ogen van mensen er misschien wel meer uitziet hoe een Messias zou moeten zijn? En ze kiezen dus voor die geweldman. Pilatus werpt nog op: “wat heeft hij dan misdaan?” Maar het volk antwoordt enkel: “Kruisig hem.” Teneinde raad laat Pilatus hem geselen. Dat is verschrikkelijk.
Romeinse soldaten zijn vaak huurlingen, en zijn vaak uit de regio afkomstig. Uit Syrië b.v. De kans is groot dat ze semitische talen spreken en daardoor het begrip “Messias” beter kennen dan de Romeinen zelf. Ook de soldaten laten hem nu in de steek. Bij Johannes de Doper waren er ook soldaten geweest, maar die sympathiseerden eerder met Johannes. Straks zullen ze opnieuw een belangrijke rol spelen. Ze trekken Jezus een purperen gewaad aan, eigenlijk als beeld van macht, maar hier sarcastisch bedoeld. Met een doornen kroon in plaats van een echte kroon.
Vers 20, op het einde: “Toen brachten ze hem naar buiten om te kruisigen, en ze dwongen een voorbijganger om het kruis te dragen.” Het blijkt nog om een Simon te gaan. De naam komt geregeld terug. Deze Simon is “vader van Alexander en Rufus”. Tot Rufus richt Paulus zich in de brief aan de christenen van Rome. Het is best mogelijk dat Rufus in Rome was beland en Marcus zijn evangelie schrijft voor de christenen van Rome. Met zekerheid kan je dit niet achterhalen, maar het is wel mogelijk.
Jezus kan na de geseling sterk verzwakt zijn waardoor hij niet langer zijn kruis kan dragen. Dat kan de opdracht van Simon verklaren. Maar later zal Jezus nog het woord nemen, wat erop wijst dat hij nog bewust genoeg was. Anderzijds kan dit ook symbolisch verwijzen naar een koningsstoet waarbij de koning niet zelf zijn last moet dragen. Een potsierlijkheid die het spot drijven voortzet tot aan de kruisiging zelf. Bij de kruisiging, verdelen ze zijn kleren onder elkaar. Dit verwijst naar het OT. “Het was in het derde uur na zonsopgang”, dus om 9u ’s morgens ongeveer. Een bordje wordt geplaatst met de titel: “Koning der joden.” Samen met hem worden twee misdadigers gekruisigd, mogelijk opstandelingen. De omstaanders drijven de spot met hem: “Red toch jezelf!”
Vers 33, “Op het middaguur”, dus om 12 uur, wanneer de zon op z’n hoogtepunt moet staan, komt er duisternis. De situatie wordt dus helemaal omgekeerd. Je zou denken dat met God toch niet te spotten valt. Als de menigte drie uur lang – teken voor volheid – de spot heeft gedreven, moet er toch een teken uit de hemel komen. Maar er komt niks uit de hemel. Zelfs de normale zonneschijn, gaat weg. Het is een ongelooflijk diep moment van lijden, treurnis, op het aller diepste punt. Op dat moment voelt Jezus die totale verlatenheid. Jezus roept met luide stem – wat tegen de verzwakking van eerder pleit – “Eloï, Eloï, lema sabachtani?”, wat betekent: God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? De omstaanders denken dat hij Elia roept. Je zou kunnen denken dat het om een verwarring gaat. Maar als de verwachte profeet Elia zou terugkomen als Messias, zou Jezus wel gered worden. Ze bieden hem een spons met zure wijn: als spot, als verdoving, als opwekking? “Jezus slaat een luide kreet.” Een schreeuw, niet zoals bij de demonen, maar iets verstaanbaars. En zo blaast hij z’n laatste adem uit.
En dan scheurt er opnieuw iets: het voorhangsel van de tempel. Eerst scheurt de hemel open bij het doopsel van Jezus voor hem alleen. De tweede keer scheurt de hogepriester zijn kleren voor de binnenkring van de joden. En de derde keer scheurt het voorhangsel van de tempel. Derde keer, goede keer: nu is het voor iedereen duidelijk. De scheur van boven naar beneden wijst op de actie van God zelf: nu is het genoeg. De eerste die begrijpt wat er gebeurd is, is de centurio, de soldaat die erbij stond. Hij zegt: “Werkelijk, deze mens was Gods zoon.” Het eerste begrip komt niet uit de joden, maar uit de heidenen.
Nu treden de vrouwen opnieuw naar voor. Ze blijken allemaal “Maria” te heten: Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Maria Salome. Maria betekent: de plek van de openbaring. Hier zal God zich opnieuw openbaren, zoals hij dat bij de geboorte heeft gedaan. Bij de geboorte was Jozef erbij om het geslacht van David “toe te voegen”. Ook hier moet er dus een toevoeger bijkomen: Jozef. Deze Jozef gaat Pilatus vragen om Jezus’ lichaam in een graf te mogen leggen. De nieuwe openbaring zal ditmaal vanuit de baarmoeder van het graf de verrijzenis worden. Maria zal de eerste zijn die de verrezene zal ontmoeten. Maar nu moet Jozef eerst nog het graf toevoegen.
Als de avond gevallen is komt Jozef “van Arimatea” in actie. Dat lijkt om een stad te gaan, maar die is nergens terug te vinden. Hij is “een vooraanstaand raadsheer”. Dus moet hij uit de bestuurslaag afkomstig zijn. Hij heeft geld genoeg. En hij vindt blijkbaar de weg naar Pilatus, al begint voor hem het weekend op dat moment. Hij blijkt ook “de komst van het koninkrijk van God” te verwachten. Een rechtschapen man. Hij komt bijna toevallig op de proppen, en hij voegt iets toe. Pilatus reageert verrast dat Jezus al dood zou zijn. Het kruis is een marteltuig dat de dood uitstelt. Maar na bevestiging van diens overlijden geeft Pilatus Jozef de toestemming om het lichaam mee te nemen. Jozef koopt linnen en wikkelt Jezus erin. Er is geen sprake van balseming, maar het is niet uitgesloten dat dat er ook bij hoorde. Zo wordt hij in het graf gelegd. Hij rolt een steen voor de ingang. Het lijkt om een nieuwe baarmoeder te gaan.
Ht 16,1-8
Klassiek wordt aangenomen dat dit het oorspronkelijk laatste deel van Mc is. Weer zijn het de drie Maria’s die nu balsem kopen om hem te balsemen. De vraag is: wat gaan ze ermee doen, want wellicht is de balseming dus al gebeurd.
“Op de eerste dag van de week gaan ze vroeg in de ochtend naar het graf.” De achtste dag bestaat niet, maar is de dag van de hemel. Onderweg vragen ze zich af wie de zware steen zal wegrollen. Daar hadden ze thuis al kunnen aan denken. Maar “toen ze opkeken” – de goede beweging: van beneden naar boven – zien ze dat de steen is weggerold. Als ze het graf binnengaan, zien “rechts een in het wit geklede jongeman zitten.” Straks bij de anderen zullen dat engelen worden. Hier staat enkel “in het wit”. Ze schrikken erg, maar de man zegt: “wees niet bang.” Een typische evangelische boodschap! “Jullie zoeken Jezus, de man uit Nazareth die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier, kijk dat is de plaats waar hij was neergelegd.” Ze krijgen de opdracht om dit te gaan doorvertellen tegen de leerlingen en Petrus. Petrus krijgt hier dus al een aparte vermelding. De jongeman voegt toe: “Hij gaat jullie voor naar Galilea.” In het Johannesevangelie blijven ze in de stad (mogelijk ook bij Lc). Maar bij de andere evangelisten gaan ze naar Galilea. “Galil” in het Hebreeuws betekent “daarbuiten”. Het zou kunnen dat de leerlingen zich buiten de stad moesten terugtrekken omwille van de dreiging van geweld. De streek Galilea zelf wijst op “de joden van ver op den buiten.”
“Jullie zullen hem zien.” Dat is de centrale boodschap op het einde. Verschillende mensen zullen “hem zien”. De vrouwen, Petrus, de leerlingen, … Paulus op het einde. Maar de vrouwen gaan naar buiten en vluchten weg bij het vandaag. Ze hebben schrik en vertellen niemand iets. Mogelijkerwijze eindigt Mc hier even abrupt als in het begin. In het begin lazen we: “Blijde boodschap van Jezus Christus” Dit klinkt contradictorisch: de overwinningstaal van het begin, lijkt uit te monden in de een totaal fiasco. Dit is wellicht stilistisch net bedoeld om ons de vraag te stellen: “Hoe zit het met u, lezer? Zit jij nog in de angst en de onzekerheid? Of heeft hij zich aan jou al getoond?” Het einde daagt je uit om het Evangelie in een nieuw licht te gaan lezen, om te ontdekken: “dit is de Messias, dit is de Zoon van God.” Niet enkel de verrijzenis, maar het hele leven is een teken van wie hij is.