Eet uw naam op
Iedereen vist zijn naam uit een zak letterkoekjes en dan gaan we in een kring staan. De eerste begint met de eerste letter van zijn naam te zeggen en deze letter in zijn mond te stoppen, maar deze mag nog niet opgegeten worden. Dan mag de 2de zijn eerste letter in de mond stoppen en zo heel de kring af, daarna de 2de letter. Enzovoort. Als iedereen zijn letters in zijn mond heeft, mogen ze opgegeten worden.
Kringravijn
Verschillende stoelen staan in een kring. Iedereen gaat op een stoel staan. Vervolgens gaan we in de richting van de klok op de stoelen in volgorde van leeftijd staan zonder daarbij de grond te raken. Nadien doet iedereen zijn naamstickertje af en gaan we op alfabetische volgorde staan.
Balletje gooien
We gaan de bal rondgooien en roepen telkens een naam van iemand uit de kring. Diegene die de bal krijgt, moet gooien naar de naam die genoemd werd door diegene van wie hij de bal kreeg. Bijvoorbeeld: Post voor Iedereen zit in een kring, iemand staat in het midden met een rol van krantenpapier. Een persoon begint en zegt “ik heb post voor…” en dan een naam, dan moet deze persoon zo snel mogelijk roepen: ”ik heb post voor…” en weer een andere naam. De bedoeling van de persoon in het midden is nu echter dat hij sneller is en de persoon die post heeft op het hoofd kan slaan, voor deze een andere naam zegt. Lukt dat, dan komt de andere in het midden staan.
Bloemenboer, mag ik door je veld?
De groep staat aan één kant van het terrein. Eén iemand uit de groep is de bloemenboer en staat in het midden van het terrein. De groep zingt met iedereen samen: ‘bloemenboer, mag ik door je veld?’ (zoals bij ‘Schipper, mag ik overvaren?’). De bloemenboer beslist wie al dan niet over mag:
• wie een broer/zus heeft
• wie in …. woont
• wie al 3/4/5 jaar plusser/jokri is
• wie hier alleen is van zijn/haar plusgroep
Diegenen die deze eigenschap niet hebben, moeten proberen aan de overzijde van het terrein te geraken zonder door de persoon in het midden getikt te worden. Diegenen die deze eigenschap wel hebben, mogen over wandelen.
Kennismakingsbingo
Iedereen krijgt een bingoblad met vragen op. De bedoeling is om zo snel mogelijk achter elke vraag een andere naam te zetten. In elke rij of kolom mag elke naam maar een keer voorkomen. Bij een volle rij mag je je naam schrijven in een raster waar je probeert om vier op een rij te maken. Wie daarin slaagt is de winnaar.
Doorschuifspelletje
Iedereen gaat in een kring op een stoel zitten. Ieder om de beurt stelt een ja-nee vraag aan de hele groep, wie ja antwoordt, schuift 1 plaats naar rechts. Zo komen de spelers op elkaars schoot te zitten. Als iemand verplaatst, moeten al diegene die er bovenop zitten mee verplaatsen.
Spirelli
De groep maakt een slinger en windt zich als een bobijn rond één persoon, die ook de slinger vast heeft. Als iedereen dicht bij elkaar staat, laten we de handen los. Maar blijven wel staan. Je geeft opnieuw handen, met de volgende voorwaarden:
• Je moet twee nieuwe mensen vast hebben.
• Je moet twee verschillende mensen vasthebben.
• Je mag niet je buren vastnemen.
• In je linkerhand moet je een rechterhand vasthebben en vice versa.
Nu moet de knoop ontward worden, zonder de handen te lossen.
Etikettenspel
Je krijgt 3 etiketten (of stukjes schildersplakband) en schrijft op elk etiket één eigenschap die jou typeert. (in totaal 3 dus). Dan kleef je die ergens op je lichaam. Er wordt een klein terrein afgebakend. Vervolgens blinddoekt iedereen zich. Dan start het spel. Geblinddoekt probeer je de stickers van de andere personen hun lijf te trekken en op jezelf te kleven, ondertussen proberen de anderen hetzelfde met jouw stickers te doen. Nadien doet iedereen zijn blinddoek af en telt hoeveel stickers hij in totaal heeft. Diegene met de meeste stickers heeft gewonnen. Daarna worden de stickers overlopen. Van wie zou de sticker zijn die jij op je lichaam hebt kleven, probeer dit te raden. (Eventueel: Daarna geeft de persoon van wie de sticker is een korte uitleg waarom dat zo’n belangrijke eigenschap is voor die persoon)
ABC piano
We spelen 1,2,3 piano, maar dan met het alfabet. Diegene die vooraan staat, zegt in zichzelf het alfabet op. Eén iemand zegt stop. De letter waar hij toen bij gekomen was, zegt hij luidop. Bijvoorbeeld: Alle personen met ergens een E in hun naam mogen vooruit gaan, ze moeten pas stoppen met stappen (gewoon kleine stapjes zetten, niet lopen!) als de persoon vooraan hun naam kan noemen. Let op, de naam moet NIET beginnen met een E maar er ERGENS in voorkomen! Als iedereen gestopt is (omdat zijn naam genoemd is), draait de persoon zich weer om en gaat verder met het alfabet, weer zegt iemand stop en het spel begint opnieuw. Je kan nooit helemaal naar achter worden gestuurd enkel gestopt worden op de plek waar je op dat moment staat. Om het moeilijker te maken kan je er de achternaam ook nog bijvoegen! Als je nooit een letter hebt die in jouw naam voorkomt, heb je jammer genoeg dat spel pech.
Pacman
Alle spelers lopen door elkaar. In de ruimte staan een aantal voorwerpen verspreid. De begeleider roept een voorwerp en dan een naam. De andere spelers trachten de persoon te tikken voor hij/zij het voorwerp heeft kunnen nemen.
Hou je van je buren?
Alle deelnemers, uitgezonderd één, zitten op een stoel in een kring. De andere staat in het midden en vraagt aan een willekeurige speler: “X, hou je van je buren?” Zegt hij ‘ja’, dan mogen zijn buren blijven zitten. Zegt hij ‘nee’, dan voegt hij er twee andere namen aan toe, bvb ‘Nee, maar wel van Jan en An.’ De buren van X moeten dan zo snel mogelijk met An en Jan van plaats verwisselen. De speler in het midden probeert ondertussen een vrij gekomen stoel te bemachtigen. Wie geen stoel heeft, mag op zijn beurt vragen stellen. Wanneer iemand zegt: “Ik hou van al mijn buren”, moet iedereen van plaats wisselen.
Nachtuil
Alle spelers zitten in een kring. Eén speler, de nachtuil, zondert zich even af. De andere spelers krijgen een nummer. De nachtuil komt geblinddoekt in de kring staan. Hij zegt de volgende zin: “Hier is de nachtuil. Slaap zacht. Het is X uur (bv. 12).” De speler met nummer 12 bootst dan een dierengeluid na. De nachtuil probeert te raden wie het geluid maakte. Raadt hij juist, dan wordt die speler nachtuil. Raadt hij fout, dan waagt hij een nieuwe kans.
Dames en Heren
De deelnemers zitten rond een tafel. Op de tafel ligt een voorwerp (balletje, staafje van jungle speed of iets dergelijks) Verder werken we met 3 of meer kaartspellen (waarin voornamelijk Heren, Dames, Boeren en Azen zitten en enkele andere kaarten, dus een sterk uitgedund kaartspel). De kaarten worden evenredig verdeeld onder de deelnemers. De kaarten mogen nog niet bekeken worden en liggen omgedraaid op tafel. Wanneer het spel begint draaien de deelnemers tegelijk een kaart om van hun stapeltje. Wanneer er dan bijvoorbeeld 2 maal eenzelfde kaart op tafel licht hebben de deelnemers een kleine opdracht uit te voeren alvorens te mogen grijpen naar het voorwerp dat in het midden staat. Hij/zij die het voorwerp als eerste kan grijpen, wint een punt. Wanneer alle kaarten zijn om gedraaid kan men het spel beëindigen en de punten tellen of de kaarten opnieuw schudden en een tweede, derde enz. ronde doen. Wie het minste/meeste punten heeft, moet zich na elke ronde uitgebreid voorstellen. Opdrachten wanneer twee dezelfde kaarten naar boven liggen:
• Boer = een karaktereigenschap uitroepen van zichzelf (in variatie en om het moeilijk te maken: een karaktereigenschap van de persoon tegenover hem/haar).
• Heer = rechtstaan, sierlijke buiging maken en naam zeggen.
• Dame = Rechtstaan, handkusje werpen en knipoogje doen naar de overbuur. (Variaties: Handkusje en overdreven glimlachen; kusje, zwaaien en giechelen enzovoort).
• Aas = Huisdier, hobby, interesse uitbeelden (al dan niet met geluiden).
Ventje tekenen
Je legt uit dat het de bedoeling is om elkaar wat beter te leren kennen, maar eerder naar het ‘wie’ en ‘hoe’ we zijn, dan naar de oppervlakkige weetjes. Je tekent een ventje en vertelt dat er in ons taalgebruik veel uitspraken zijn aan de hand van lichaamsdelen. Je geeft voorbeelden:
• Ik ben met mijn hoofd in de wolken als …
• Ik zit vooral met … in mijn kop.
• Ik verlies het hoofd als …
• Ik heb oog voor …
• Ik trek mijn neus op voor …
• Ik haal mijn schouders op voor …
• Mijn hart breekt als …
• Mijn vingers jeuken als …
• … ligt op mijn lever.
• … ligt op mijn maag.
• … sta ik met mijn voeten op de grond.
Samen kan je nog andere voorbeelden zoeken. Daarna tekent ieder voor zich zo’n vrolijk ventje of vrouwtje en krijgt de tijd om a.d.h.v. uitdrukkingen iets over zichzelf te vertellen. (Het is niet per se nodig dat men zich aan die uitdrukkingen blijft houden.) De flappen worden uitgehangen en we bekijken ze rustig. Dan gaan we in een kring zitten en iedereen licht toe wat er op zijn/haar flap staat. De anderen luisteren en mogen vragen stellen.