De Franciscusweg trekt jaar na jaar meer stappers aan. Wij starten onze tocht in het Umbrische Gubbio, een oude Romeinse stad, opgetrokken tegen de flanken van de Apennijnen. Na een ruzie met zijn vader vluchtte Franciscus in 1206 naar een vriend alhier. Onze eerste halte is een kerk gebouwd boven het huis van die vriend.
Hier kreeg de later heilige zijn eerste habijt, een nieuwe fase in zijn leven brak aan.
Fragiel ogende kooien van een kabelbaan brengen ons snel de Monte Igino op. Daar staat de basiliek waar de stadsheilige Ubaldus wordt vereerd. Hij rust er in een glazen schrijn boven het altaar.
Een elf
Is het sneeuwwitje die daar ligt?, verheugt zich een kleine medereizigster. Volgens mij is het een elf, meent een ander. Kijk maar, hij draagt gouden kleren. Vanaf de bergtop kijken we over de Marken en de Apennijnen, de ruggengraat van Italië.
In vijf etappes stappen we van Gubbio naar Assisi, langs godvergeten buurtschappen, koele dalen en zonovergoten hellingen. De enige omheinde percelen zijn gereserveerd voor de zoektocht naar truffels, het zwarte goud van de streek.
In de kluis van San Pietro in Vigneto beleeft welgeteld één monnik een biddend bestaan.
Pelgrims geeft hij desgewenst spirituele raad. Wij passeren ’s middags, tijdens het getijdengebed. We storen hem niet.
Van schepping tot dood
Onder twee reusachtige eiken, wellicht de oudste levende wezens die we tijdens onze tocht ontmoeten, praten we over de schepping. Franciscus koesterde voor de natuur een tot dan toe ongekende genegenheid. ’s Avonds komt dat perfect naar voren in de poppenkaststukjes voor de kinderen over ‘Franske en Klaartje’.
In een veld vol klein, kribbelend leven, langs een haast uitgedroogde rivier, hebben we het ’s anderendaags over „zuster dood”. Waarom prijst Franciscus in zijn Zonnelied de dood op zo’n intieme manier? Voor hem is ze een zus die Gods lof zingt. Het brengt ons bij de diepste kern van de christelijke spiritualiteit.