Toegegeven, we gedroegen ons een beetje protserig, mijn goede jeugdvriend Bert en ik, toen we op de middelbare school ons eindwerk de titel De sociolinguïstiek in de negende kunst meegaven. Dat klonk een pak intellectueler dan het was. We hadden ook gewoon over taalgebruik in strips kunnen spreken, maar dat vonden we toen te gewoontjes. Want wat waren we dol op stripverhalen. Al mijn zakgeld ging eraan op.
Het resultaat? Een wandkast vol strips, enkele duizenden bij elkaar, tot vreugde van mijn kinderen.
Meer dan een halve meter in die kast wordt ingenomen door albums van Nero, de bekende (anti)held van Marc Sleen. Met het overlijden van Sleen heeft nu ook de derde en laatste grondlegger van de Vlaamse krantenstrip ons verlaten, na Willy Vandersteen en Jef Nys.
Van die drie was Marc Sleen veruit mijn favoriet. Terwijl Vandersteen en Nys hun reeksen toevertrouwden aan studiowerk, bleef Sleen het grootste deel van zijn leven alleen werken. Suske en Wiske en Jommeke werden gepolijst bandwerk, Nero bleef een feest van sprankelende fantasie.
De knipoog naar het alledaagse
Wat een fantastische personages kregen we van Marc Sleen cadeau. De onverzettelijke feministe Madam Pheip en de compleet geschifte piraat Abraham Tuizentfloot zijn mijn persoonlijke favorieten. Wie Nero las, zag de wereldgeschiedenis paraderen in een kolderieke stoet.
Al mochten we net zo goed genieten van de knipoog naar het alledaagse, in Sleens minder bekende reeks Octaaf Keunink, over een brave kantoorbediende die niet veel in de melk te brokken had bij zijn bazige vrouw Beva.
Ooit waren stripverhalen het uithangbord van de Vlaamse kranten.
De Standaard en Het Volk streden in 1965 op het scherp van de snede om de rechten op Nero. Hoeveel mensen lazen de krant toen niet van achteren naar voren, om te beginnen met de ‘getekende ventjes’?
Een stoet aan tekenaars
Ook aan Franstalige zijde zit de Belgische strip ver voorbij zijn gloriejaren. Franstalig België, en dan vooral Brussel, was ooit het mekka van de Europese stripwereld. De naoorlogse decennia kenden een grote bloei van de stripweekbladen Tintin/Kuifje en Spirou/Robbedoes, die een stoet aan bekende striptekenaars opleverden. Denk maar aan Hergé (Kuifje), Franquin (Guust Flater) en Peyo (De Smurfen). Of aan Jijé, voluit Joseph Gillain, die vandaag grotendeels vergeten is, maar eigenlijk de belangrijkste grondlegger van het Europese stripverhaal was.
De schaarse Vlamingen in dit rijtje, zoals Morris (Lucky Luke), werkten in het Frans en werden achteraf vertaald naar het Nederlands. Zo sterk stond toen de Franstalige stripscène.
De Vlaamse krantenstrip en de Franstalige weekbladstrip verschilden onderling sterk, het waren zelfs gescheiden werelden.
Beiden verschaften ze echter hele generaties jonge en minder jonge lezers urenlang plezier. Die hoogdagen van de Belgische strip zijn helaas voorbij, op enkele populaire reeksen na, zoals Kiekeboe, XIII of Thorgal. De stripwereld is meer internationaal geworden. Meer commercieel ook, met zielloze pulpreeksen die soms afgeleiden zijn van populaire tv-series. Af en toe ook meer volwassen, met heuse stripromans op hoog niveau.
Schaamteloos nostalgisch
De huidige stripwereld geeft weinig ruimte aan nieuwe talenten, al manifesteren zich toch enkele Vlaamse tekenaars. Die zijn helaas zelden bekend bij een breed publiek. Luc Cromheecke won recentelijk nog de Vlaamse Cultuurprijs voor Letteren. Marc Legendre en Nix genieten ook nog een zekere bekendheid. Misschien moet u zelf eens op zoek gaan naar het werk van jonge talenten met potentieel, zoals Judith Vanistendael, Brecht Evens, Pieter De Poortere of onze eigen huistekenaar Reinhart Croon.
Alvorens u dat doet, mag u echter bij de dood van Marc Sleen nog eens schaamteloos nostalgisch zijn en met veel heimwee terugdenken aan de avontuurlijke en dolkomische strips van uw jeugd. Haal ze maar uit de kast, veel leesgenot.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.