Van de aanslag op de luchthaven in Zaventem in 2016 gingen veel beelden de wereld rond. Een van de meest beklijvende foto’s was die van een Indiase stewardess, met bebloed en verbrand gezicht en aan flarden gescheurde kleren. In 2019 ging Nidhi Chaphekar – want zo heette ze – op zoek naar haar ‘reddende engelen’. Met de hulp van het VTM-programma ‘Make Belgium Great Again’ kwam ze in contact met Luc Lowel (55) uit Zoutleeuw, destijds bewakingsagent op de luchthaven.
Lowel wou gewoon iets goeds doen. Vanuit plichtsbesef én vanuit zijn geloof, dat hij had verdiept na een ander tragisch gebeuren: het overlijden van zijn dochtertje in 2003. Na de aanslagen startte hij de opleiding tot diaken; de wijding is gepland voor dit jaar. Sinds oktober werkt Lowel als pastoraal werker in Zoutleeuw, Geetbets. In het magazine Oh God (2020, Kerknet) vertelde hij over zijn ervaringen die noodlottige 22 maart 2016 en hoe hij in al die ellende gewoon iets goeds wou doen.
Uit 'Oh God'
Luc Lowel • Op 22 maart 2016, de dag van de aanslag, was ik in de vertrekhal van de nationale luchthaven. Ik was aan het werk aan een incheckbalie, gelukkig net ver genoeg van de plaats waar de bommen ontploften. Ik was niet gewond en samen met andere collega’s zocht ik in de aanvankelijke chaos en paniek naar een veilige plek voor passagiers. Als bewakingsagent belandde ik nadien in de brandweerkazerne waar de gewonden werden opgevangen, de eerste zorgen kregen toegediend en naar de ziekenhuizen vertrokken. In die medische hulppost voelde ik een diepe kracht – uiteraard zat daar een flinke dosis adrenaline bij – om al dat lijden niet te ontlopen en de mensen die daar waren, nabij te zijn.
Ik heb me er lang ontfermd over een kleine jongen die op een draagberrie lag. Omdat zijn toestand aanvankelijk onstabiel was, bleef ik heel dicht bij hem en zocht naarstig naar een beschikbare dokter.
Ik wilde niet dat dit kind mij die ochtend zou ontglippen.
Ik ben bij hem gebleven tot de ambulance hem is komen halen. Achteraf heb ik contact opgenomen met het ziekenhuis, en hoorde ik dat hij herenigd was met zijn ouders en zijn zusje, en dat hij het overleefd had. Als ik nu terugblik, denk ik dat het die dag mijn roeping was om het pad van dat kind te kruisen en er daar voor hem te zijn.
Naast het jongetje lagen nog andere gewonden, die ik wat moed insprak. Onder hen een vrouw met een donkere huidskleur die Engels sprak en bedekt was met een warmhoudende folie. Achteraf bleek ze de Indiase stewardess te zijn die zo bekend is geworden door de foto in de vertrekhal vlak na de aanslag. Via het VTM-programma ‘Make Belgium Great Again’ is zij mij op het spoor gekomen. Nidhi Chaphekar wou namelijk iedereen bedanken die haar die noodlottige dag op een of andere manier had geholpen.
Ik wil de dankbaarheid van mevrouw Chaphekar echt heel graag opentrekken naar iedereen die na de aanslag fantastische dingen heeft gedaan, naar alle hulpverleners die anoniem zijn gebleven.
Dat is het mooie dat ik van die dag wil onthouden: de kleine goedheden die toen zoveel verschil gemaakt hebben.
Sommigen, zoals paracommando’s en ambulanciers, hebben werkelijk indrukwekkende dingen gedaan, maar alle kleine dingen – van het inspreken van bemoedigende woorden tot het openhouden van deuren – waren zeker even belangrijk. Al die mensen hebben in zekere zin zichzelf overtroffen en sommigen begrijpen misschien nu nog altijd niet waar ze toen de kracht gehaald hebben.
De Russische schrijver Vasily Grossman heeft dat treffend beschreven in zijn boek ‘Leven en lot’. Hij heeft het daarin over ‘de kleine goedheid’. Veel dingen in de wereld kunnen we niet veranderen. Grote en machtige systemen zijn wat ze zijn, maar altijd, doorheen de geschiedenis, zijn er mensen geweest die iets kleins en goeds hebben gedaan en die zo een wereld van verschil hebben gemaakt. De kracht om dat te doen komt uit het binnenste van de mens. Een niet-gelovige zal er een bewijs inzien dat de mens op zich goed is. Maar als gelovige kan je je afvragen: heeft God die kracht in de ziel van de mens gelegd? Dat is inderdaad wat ik geloof: dat de kracht tot goedheid van hoger en dieper komt.
Na een tragedie zoals die van de aanslag in Zaventem mag je niet in de emotie blijven steken.
Dat is iets wat ik na de dood van onze dochter Jana heb geleerd. In 2003 verloor Jana, die toen bijna 10 jaar was, het leven in een verkeersongeval. Ze zat samen met mijn vrouw in de auto, op weg naar de mis. Het was de periode van de oorlog in Irak, en ik bleef thuis omdat ik de laatste ontwikkelingen wilde volgen op de televisie. De auto van mijn vrouw is op weg naar de kerk gegrepen door een andere auto. Mijn vrouw was zwaargewond. Jana was op slag dood.
Dat riep bij mij – naast kwaadheid, verdriet en pijn – veel existentiële vragen op: Waarom onze dochter? Waar is ze nu? Wat is de dood? Wat is de zin van haar leven en van mijn leven? Ik was op dat moment gelovig, zij het zonder veel diepgang, en het ongeval confronteerde me met de moeilijke godsvragen: Waar was God? Wie is God? En waar is God in dat persoonlijk verlies?
Ik had in het ongeval het ultieme bewijs kunnen zien dat God niet bestaat. Op weg naar de mis het leven verliezen: cynischer dan dat kan je het toch niet bedenken?
Het zou de eerste en misschien wel gemakkelijkste reactie kunnen geweest zijn. Maar het was niet mijn weg. Ik ben alle vragen te lijf gegaan en ben, op zoek naar antwoorden, gaan graven in spirituele tradities. Het was mijn manier om met die traumatische ervaring om te gaan. Tijdens een retraite in Ierland, ongeveer een jaar na het ongeval, raadde de begeleider me aan om het Bijbelboek Job te lezen. Dat gaf me een schok van herkenning. Wat Job meemaakte, zijn pijn en rouw, zijn kwaadheid tegenover God, zijn reactie op de goedbedoelde adviezen van zijn vrienden: daarin herkende ik mezelf.
Vanuit die openbaring begon ik de Bijbel verder te verkennen. Achteraf bekeken heb ik enorm veel kracht en inzicht gehaald uit het Johannesevangelie, dat sterk inzoomt op de diepe eenheid en liefdesband tussen de Vader en de Zoon. Daarin vond ik niet alleen een parallel voor de liefdesband tussen mij als vader en Jana als kind, maar ook een aanzet om te begrijpen wat verrijzenis zou kunnen zijn: Jana is in een andere realiteit en we zijn fysiek gescheiden, maar de liefdesband blijft.
Ik blijf de liefde voelen, ook al is het geen fysieke liefde meer: het is liefde over een bepaalde grens heen.
Het was een werk van lange adem, met veel vallen en opstaan, maar ik heb geprobeerd met het overlijden van Jana en het drama dat onze familie trof iets zinvols te doen. Al mijn zoek-, lees- en denkwerk resulteerde in lezingen over hoe ik als vader met het verlies van onze dochter ben omgegaan, over leven met gemis. Die lezingen bleken mensen te raken en ik besefte dat ik bagage had verworven die ook waardevol kon zijn voor anderen.
Wat later kwam de vraag of ik geen lector wou zijn in de parochie. En zo schakelde ik me in, stap voor stap, in de werking van de parochie. Ik leidde gebedsdiensten en ging ook voor in gebedsmomenten aan de vooravond van een begrafenis. Mensen zeiden me dat ik dat goed deed en dat ze iets hadden aan mijn manier van voorgaan. Zo groeide het idee om met die eerste pastorale ervaringen aan de slag te gaan, om nog meer te doen met en voor mijn geloof.
Ik voelde me, om een groot woord te gebruiken, geroepen.
Voor die stap inspireerde ik me onder andere op Teresa van Avila. Ook voor haar bleef het geloof niet bij bidden en mystieke ervaringen. Ze gaf haar geloof handen en voeten en reisde jarenlang Spanje rond om vrouwen- en mannenkloosters te stichten. Van haar leerde ik dat gebed en inzet samengaan en elkaar nodig hebben. Of zoals in het Bijbelboek Handelingen staat geschreven over de apostelen: je kan niet opgesloten blijven in de bovenkamer; ooit breekt het moment aan om naar buiten te gaan.
En dus ging ik naar buiten: in 2015 meldde ik me aan als kandidaat-diaken voor het aartsbisdom en startte ik met de theologisch-pastorale opleiding. Als alles goed gaat, zal ik volgend jaar worden gewijd. Op dit moment ben ik bezig met een stagejaar, om te proeven van diverse pastorale werkterreinen. Zo heb ik in UZ Leuven kunnen kennismaken met de pastorale dienst en met het concrete werk van een ziekenhuispastor. Het was op zijn zachtst gezegd een beklijvende ervaring.
Er waren veel aangrijpende, emotionele momenten die ik soms moeilijk van me af kon zetten, maar de stage in UZ Leuven heeft me wel gesterkt in mijn eerste besef: dat een pastor bijzonder betekenisvol kan zijn daar waar mensen worstelen met lijden, sterven en existentiële vragen. Elke dag, aan het bed van telkens een andere patiënt, heb ik iets mogen betekenen – soms heel kleinschalig, maar even goed in ervaringen van groot verlies. Ik hoop dan ook dat ziekenpastoraal op één of andere manier deel mag uitmaken van mijn latere zending als diaken.
Wat ik voor mezelf heb ontdekt, zie ik ook als een opdracht voor de gehele Kerk: in het nabij zijn van mensen die lijden – of die nu jong of oud zijn – kan de Kerk echt iets betekenen.
Want ja, het katholieke geloof is anno 2020 nog steeds relevant. Ik droom van een Kerk die in deze tijden meer dan ooit een spiritueel baken kan zijn. De hele samenleving gaat door ingrijpende veranderingen en wij kunnen een boodschap van hoop en zin brengen.
Natuurlijk stuit die gelovige boodschap vaak op weerstand, net omdat ze zo radicaal tegen de tijdgeest in gaat. Veel mensen staan er niet voor open en daar is niks mis mee. Met die afwijzing of weerstand moeten we respectvol en geduldig omgaan. Net daarom vind ik dat we ons moeten hoeden voor geforceerde activiteiten van catechese, geloofsverkondiging of evangelisatie.
Het lijkt mij dat mensen vooral gevoelig zijn voor geloofskwesties op scharniermomenten van het leven.
En heel vaak zijn dat pijnlijke momenten, als ze geconfronteerd worden met lijden en eindigheid, als er een besef is van kleinheid en kwetsbaarheid. Om een Bijbels beeld te gebruiken: het geloof gaat pas ten diepste (aan)spreken als je als Job op je eigen mesthoop zit, in al je berooide menselijkheid. Dat betekent wel dat we er als Kerk dan moeten staan, dat we mensen nabij willen zijn op de mesthoop van hun leven en dat we voor hen een – vrijblijvend – aanbod hebben.
Het verlies van onze dochter, de aanslag in Zaventem: het zijn ervaringen die me getekend en gevormd hebben en die me, ieder op hun manier, op weg hebben gezet om geloofsgetuige te worden.
Ik heb mogen ervaren dat een doorleefde getuigenis, zonder belerend te zijn, het beste werkt. Als ik vanuit mijn eigen leven kan vertellen, over mijn worsteling met en mijn groei in het geloof, over het verlies van onze dochter, dan kan ik mensen raken. Dan kan ik iets laten oplichten van Christus en zijn boodschap.
Mijn grote voorbeeld hierbij is paus Franciscus: ik zie hem als een baken van hoop en licht voor de hele wereld. Zijn tekst Evangelii Gaudium (‘De vreugde van het Evangelie’) is een spiritueel juweeltje waaruit ik veel motivatie haal voor mijn pastorale inzet. In een bepaalde passage schrijft de paus dat we allen geroepen zijn om te groeien als verkondigers van het evangelie en dat ieder moet zoeken naar de manier van verkondigen die het beste bij zijn of haar situatie past. Dat heb ik in alle bescheidenheid geprobeerd. Om dicht bij de tekst van de paus (§ 121) te blijven: wat ik ontdekt heb, wat me diep in mijn hart helpt te leven en hoop geeft, dát wil ik doorgeven aan mensen. Als ik met die gedachte in mijn achterhoofd naar het kruis van Christus kijk, kan ik niet anders dan van Zijn liefde getuigen.