Een jaar na zijn verkenningstocht, in 1136, stuurde Bernardus van Clairvaux 13 monniken naar Kloster Eberbach om er een cisterciënzerabdij te stichten. Er was al een gebouw voorhanden: een verlaten augustijnerabdij die door Adalbert von Mainz (ook: Adalbart von Saarbrücken) was opgericht, maar al enkele jaren leeg stond.
De monniken uit Clairvaux brachten wijnstokken mee van de pinot noir, de druivensoort waarmee ze in Bourgogne zulke goeie resultaten boekten.
Ook in het westen van Duitsland gedijde de druif en de wijnproductie kwam op gang. De wijnbouw werd almaar belangrijker voor Kloster Eberbach, dat steeds meer wijngaarden in zijn bezit kreeg, onder meer het domein Steinberg. In 1245 werd in het klooster een speciaal keldergewelf gebouwd om de beste wijnen te bewaren: de Cabinet Keller. Nog altijd wordt ‘Cabinet’ gebruikt als aanduiding van de betere wijnen van het domein.
Ideale ligging
De ligging langs de Rijn was ideaal: via de rivier kon de wijn worden verscheept naar onder meer Keulen, een belangrijke handelsstad. De monniken hadden eigen schepen en in Keulen een eigen wijnhuis, het Eberbacher Hof. Als religieuze orde moesten ze ook geen taksen betalen. Het wijndomein van Kloster Eberbach breidde gestaag uit en aan werkkrachten was er geen tekort: in de 15de eeuw leefden er 150 monniken en 600 lekenbroeders.
In de 15de eeuw werd Kloster Eberbach het rijkste wijndomein van Duitsland. Dat succes werd aanschouwelijk gemaakt met een opvallend statussymbool: de bouw van een reuzenvat. Het was 8,4 meter lang, 2,7 meter hoog en 3,5 meter in doorsnee. 70.000 liter wijn kon erin, en daarmee was het op dat moment volgens de bouwers het grootste vat ter wereld. Het stond symbool voor werkkracht en vernuft, maar de monniken bewezen zich er wellicht geen dienst mee. Het reuzenvat stak de ogen uit: een dergelijk symbool van rijkdom en welvaart paste slecht bij de oorspronkelijke filosofie van de cisterciënzers.
(Lees verder onder de foto)