De oproep die bisschop Patrick vorig jaar lanceerde om ons als gelovigen in te zetten voor vluchtelingen, liet me niet los. Ik wilde iets doen. Maar wat? Uiteindelijk ging het allemaal heel snel. Eén mailtje naar het OCMW was voldoende om ingeschakeld te worden in de werking. Ik kreeg een opvanginitiatief toegewezen waar 5 jonge Iraakse mannen verbleven.
Vijf Irakezen op de dool worden door het lot toevallig samengebracht in een huis in Neeroeteren.
Ibrahim, Achmed, Anwar, Salam en Moustafa zijn vreemd voor elkaar. Ik stap daar binnen als zesde onbekende. Geen enkele taal kan echt communicatie tot stand brengen tussen hen en mij. We hebben alleen elkaars nabijheid, elkaars glimlach, elkaars hartelijkheid, een moment van aanraking. In de veel te zoet gesuikerde kop nescafé bij het begin van elk bezoek openbaart zich een hartelijke en onbevangen gastvrijheid die aan de drank een subtiele smaak geeft.
Twee keer per week doe ik de weg naar Neeroeteren om hen te bezoeken. Om samen te zijn, om geduldig te ondersteunen bij hun vorderingen in het Nederlands, om zorgen te delen, samen te eten, het leven te delen, om samen moed te scheppen en een weg te banen naar een nieuw en betekenisvol leven in een voor hen nog vreemde wereld.
Gezien worden en aangesproken worden, iemand mogen zijn. Veel meer is er niet nodig om in je waardigheid aangesproken te worden.
Het is in de ontwapenende en gastvrije ontmoeting dat de vreemdheid verdampt. Zo leerde ik mijn hart openstellen en krijgt de vluchtelingenproblematiek uit het afstandelijke nieuws voor mij een concreet gezicht. Zo’n gekend gezicht laat je niet meer los.
Ze noemen me intussen Habibi.
Ik ontdekte dat met dit woord een intieme vriendschap wordt benoemd. En echte vrienden, die zorgen voor elkaar. Zo kwam Ibrahim afgelopen zomer – tijdens een avondlijk bezoek – aandragen met een paar nieuwe schoenen die hij voor mij gekocht had (van zijn schamele uitkering). Het schaamrood kwam me op de wangen te staan. Dat kon ik niet aannemen, dat kon ik niet maken. Maar van de andere kant voelde ik dat ik ook niet kon weigeren.
Ibrahim had wekenlang gespaard om die schoenen te kunnen kopen voor mij, om zijn dank en waardering uit te drukken.
Die schoenen weigeren, zou betekenen dat ik hem niet zou erkennen en dat onze vriendschap niets zou betekenen.
Zo ging ik die avond met een stel net-te-kleine nieuwe schoenen van een bedenkelijke kwaliteit naar huis. Maar die schoenen zijn zoveel meer. Ze geven me grond onder mijn voeten. Ze scheppen een innige band. Ik koester ze. Zo nu en dan trek ik ze aan als ik hen bezoek. En terwijl ik de pijn aan mijn tenen verbijt, genieten we van elkaars aanwezigheid en van dat stukje leven dat we delen.
Rik S.
Ontdek andere verhalen van uit de tentoonstelling Schoenen met een verhaal van het bisdom Hasselt.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.