De Vlaamse jezuïet Tonny Cornoedus was jarenlang gevangenisaalmoezenier in Brugge. Sinds september van dit jaar is hij namens de Jesuit Refugee Service pastoraal werkzaam in vluchtelingenkamp Moria, op het Griekse eiland Lesbos. De meeste asielzoekers brengen er maanden, soms jaren door. Omdat er wel nieuwe asielzoekers bijkomen maar amper vertrekken, zitten de kampen overvol. Zo is kamp Moria gebouwd voor 2.500 mensen, maar worden er nu zo’n 9.000 opgevangen. De leefomstandigheden zijn beschamend. De meeste mensen wonen in tenten, er zijn weinig toiletten en douches beschikbaar en er zijn slechts twee artsen voor het hele kamp, meestal zonder tolken.
Mijn bezoeken aan de mannen in kamp Moria zijn afwisselend. Soms heb ik goede, diepe gesprekken en andere dagen volstaat het dat ik er aanwezig ben. Maar de mensen laten vaak weten dat ze het belangrijk vinden dat ik er ben. 'Het is goed dat je weer bij ons op bezoek komt.' Buiten het luisteren en aanwezig zijn, is het ook frustrerend om hier te zijn. Concreet kan ik namelijk zo weinig voor de mensen die hier verblijven betekenen. De leefomstandigheden in en rond het kamp blijven erbarmelijk slecht, hoewel die iets verbeterd zijn.
Ik sta machteloos.
Uiteraard heb ik geen vat op de procedure die de mensen moeten doorlopen om overgeplaatst te worden naar het vasteland van Europa. Ze moeten soms maanden (ik bedoel zes maanden tot twee jaar) wachten, met alle willekeur van dien. Om nog maar te zwijgen van de heimwee naar hun familie en thuisland, hun grote eenzaamheid in die grote, opeengehoopte mensenmassa en de onzekerheid over hun toekomst.
Ik kan alleen maar luisteren, mijn sympathie betuigen en voor de mensen bidden.
Regelmatig roept iemand mij bij zich. Dan wil hij dat ik hem zegen, dat ik een gebed uitspraak of de biecht afneem. Hoe frustrerend de situatie ook is, het blijven mijn mensen met wie ik graag optrek en aan wie ik in woord en daad – met alle beperkingen van de situatie en van mijzelf – Gods liefde voor hen tracht te tonen.
Op zondagen ga ik voor in de eucharistieviering in onze kerk in Mytiline, een kerkje op acht kilometer van kamp Moria. Wij bestellen een bus die een honderdtal vluchtelingen ophaalt uit het kamp. De meesten komen uit Congo of Kameroen.
Er wordt gezongen en mee gebeden zoals je dat in onze kerken nooit meemaakt.
Ik sta er telkens weer van te kijken hoe veel van deze migranten kracht putten uit hun geloof en daar ook openlijk voor uitkomen.
Op donderdagavond is er ‘gebed op de berg’, op een heuvel vlak naast kamp Moria. We bidden met tien tot vijftien mensen, weg van de drukte van het kamp. Een van de mannen gaat voor in gebed: een stukje of de hele rozenkrans, spontane gebedsintenties, uitwisseling rond een bijbeltekst en dan zingen we enkele liederen. Het is altijd een intens gebeuren.
Sommigen beklimmen de ‘berg’ dagelijks om rustig te kunnen bidden.
Ik begeleid een viertal mensen die met Kerstmis het doopsel of de eerste communie willen ontvangen. Drie keer per week komen we twee uur bij mij thuis samen voor catechese. Dat vind ik een hele opdracht, want dat heb ik eerder nooit zo systematisch gedaan, in Marokko noch in de gevangenis waar ik werkte.