Wie op vakantie gaat, wil zijn gewone leven achterlaten en 'er even helemaal tussenuit gaan'. Dus neem je zo weinig mogelijk dingen mee van thuis. Alleen het hoogstnoodzakelijke. Al de rest mag thuisblijven.
Je neemt wat kleren en schoenen mee waarvan je vermoedt dat ze geschikt zijn voor het klimaat op je vakantieplek. Je medicijnen, toiletspullen, zonnemelk en een hoedje. Een paar boeken om lekker lui te lezen.
Je hoofd dat boordevol gedachten zit, kun je niet thuislaten.
Dus gaan die gedachten ook mee, al worden sommige zorgen vanzelf kleiner door de afstand. Vaak neem je een partner, een stel kinderen of een vriend mee. En God, die mag ook mee. Al weet je nog niet wat je daarginds aan hem zult hebben.
Het merendeel van je bezittingen laat je thuis. Je huis en misschien zelfs je auto. Voor je kamerplanten, je tuin of je huisdieren heb je oppas gezocht. Je favoriete kop laat je in de kast staan. Je makkelijke stoel en je heerlijke bed blijven leeg achter. Je familie reist niet mee, al kun je ze altijd bellen. Je buren moeten het even zonder jou stellen.
Je gaat ze allemaal een beetje missen, net als de zondagse broodjes van je eigen bakker.
Een hoop gedoe en geregel van je alledaagse leven zul je niet missen. Je bent blij dat je dat even kunt achterlaten.
Op vakantie zie je nieuwe dingen, spreek je andere mensen, krijg je verse gedachten. Je ontmoet God op verrassende plekken.
Je hart wordt geraakt door nieuwe ervaringen, die je zult meenemen naar huis.
Als je weer thuis komt, ben je dezelfde en toch ook niet. Je vindt je stoel en je kop en je buren terug, maar je bekijkt ze met andere ogen. Je gras en je planten zijn gegroeid.
Zelfs God is groter geworden terwijl je op reis was.
Het is fijn om af en toe op vakantie te gaan.