Het vriest overdag. Wie naar buiten wil, moet eerst een paar lagen truien en jassen, mutsen, sjaals en wanten omslaan. De wind is ijzig en nodigt niet uit om even op straat met iemand een praatje te maken. We barricaderen ons nog meer dan anders achter voordeuren en in dichte kamers.
We vergeten wel eens dat het christendom ontstaan is in een land waar mensen meer last hebben van de hitte dan van de kou.
Dat heeft misschien meer invloed dan je zou denken: in warme streken is er meer contact tussen mensen. Je hoeft geen pantser van dikke kleren op te trekken tegen de kou, je hoeft niet haastig deuren en ramen achter je te sluiten. Als het warm is, ga je vanzelf meer slenteren en dan is er van alles mogelijk.
De enige plek in het evangelie die me te binnen schiet waar een leerling van Jezus letterlijk in de kou staat, was na het laatste avondmaal.
Als Jezus midden in de nacht is opgepakt, gaat Petrus zich warmen bij het vuur, samen met een paar werknemers van de hogepriester.
Zo wil hij poolshoogte nemen van hoe het gaat aflopen.
Maar het gaat dan ook meteen helemaal fout: hij wordt ontmaskerd en zegt dingen waar hij later veel spijt van heeft.
Ik vraag me wel eens af hoe het was voor die eerste ‘missionarissen’ uit Ierland of Engeland die hier in onze streken over Jezus kwamen vertellen. Aan harde mensen die zich wapenden tegen de kou en andere gevaren.
Het moet niet gemakkelijk geweest zijn om hen te leren geloven in de kracht van zachtheid en liefde.
En dat is het nog steeds niet. Elke dag opnieuw proberen we ons hart te verzachten, om als echte leerlingen van Jezus te leven. De veertigdagentijd valt in de lente, omdat er dan overal nieuwe dingen beginnen in de natuur.
Ons hart kan dan meedoen met alles wat er om ons heen gebeurt.
Hopelijk worden de temperaturen binnenkort zachter, zodat we ons aan een warme lentebries kunnen laven om verder te groeien.
Lees ook de vorige blogs van Kolet.