Mijn kleinzoon knipt papier met een schaartje. Ik hoor hem zachtjes praten, met twee stemmetjes.
Een hoog stemmetje zegt: Hap, hap, ik neem nog een hap. Dat is het schaartje.
In zijn eigen stem zegt hij: Wil je nog een hapje papier, schaartje?
Het schaartje antwoordt: Natuurlijk, waarom zou ik dat niet willen?
Zo knipt en babbelt hij vrolijk verder.
Ik herinner me in een flits de tijd dat ik praatte met mijn kleurpotloden. (Wat ben je al klein geworden, Lichtbruin! Ja, ik kleur altijd al jouw boomstammen.)
Wanneer hebben de dingen voor mij hun persoonlijkheid verloren? Het lijkt lang geleden.
Maar sinds ik geregeld het onbewoonde maar overvolle huis van mijn ouders bezoek, spreken de dingen soms weer.
Het kurken doosje in de vorm van een boek waarin mijn ouders hun postzegels bewaarden, schraapt zachtjes zijn keel als ik het open. Het koekschaaltje met de vergulde klaverblaadjes blinkt tevreden als ik er chocolaatjes op leg. Het lelijke lampje op de tv doet vergeefs zijn best me te verleiden. Mijn vingers vinden blindelings de vertrouwde lichtknopjes en deurklinken. We verstaan elkaar.
Ik begrijp opeens veel beter die oude afbeeldingen van de lijdenswerktuigen van Christus: een hamer, spijkers, een doornenkroon, een doek, enzovoort.
Als mensen er niet meer zijn, spreken de dingen nog voor hen.
Soms koesteren we dingen omdat ze mensen nog even heel dichtbij brengen. Ook al zijn die spulletjes vaak lelijk en weinig kostbaar.
Dingen vertellen het levensverhaal van de mensen bij wie ze horen. Niet voor niets bewaren mensen vaak spulletjes van een geliefde dode in een rouwdoosje: een sleutel, een bril, een briefje, een ring. Misschien is het goed om in deze tijd van opruimen toch soms enkele dingen te bewaren.
Als troost in moeilijke tijden. Als materieel geworden herinnering. Als ‘aan-denken’.
Want ons hart en ons verstand hebben concrete dingen nodig om onze liefde levend te houden.