Met mijn kleinzoon ging ik naar een theatervoorstelling met als titel De onzichtbare man. Met geluiden en mechanische trucjes speelde er naast de twee zichtbare acteurs ook nog een derde personage mee, dat voor niemand zichtbaar was. We hoorden alleen zijn stem, zijn voetstappen en zijn pianospel. We zagen toetsen die vanzelf werden ingedrukt en een stoel die verschoof.
Mijn kleinzoon keek zijn ogen uit en was helemaal mee.
Toen de onzichtbare man hem op de scène riep om hem te helpen, aarzelde hij geen ogenblik. Hij praatte uitvoerig met de man en haalde onzichtbare chips in een onzichtbaar kommetje uit een donkere ruimte achterin. Die zette hij heel behoedzaam neer bij de voeten van de onzichtbare man. Op diens uitnodiging nam hij zelf eerst nog een onzichtbaar stukje chips en peuzelde dat smakelijk op, voordat hij weer naar zijn plaats liep.
Wanneer hebben we geleerd om niet verder te vertrouwen dan in wat we met onze ogen kunnen zien?
Wie heeft beslist dat onze ogen het belangrijkste meetinstrument zijn om de werkelijkheid te lijf te gaan? Denken we er wel eens aan hoeveel er te winnen valt als we even op een andere manier in het leven staan?
Mijn kleinzoon en de andere kinderen in de zaal hadden er geen enkele moeite mee. Ze zagen de onzichtbare man zo duidelijk alsof hij in vlees en bloed voor hun neus stond.
Iemand met wie je kunt praten, die is er toch gewoon? Ook al zie je hem niet.
Wat zou je op deze manier een prachtige voorstelling rond God kunnen maken, dacht ik. Met zoveel Bijbelse zinnen die dan heel anders zouden klinken. Zoals ‘Wees niet bang’ of ‘Ik ben er voor jullie.’ Met af en toe een stevige bries van de geest die de zaal inwaait, en misschien een brandende struik op de scène. Ook met heftige zinnen als ‘Liefde wil ik, geen offers!’
Wat zouden wij zeggen en doen als we dan de scène op werden geroepen om te helpen?
Zouden we in staat zijn om de gebruikelijke gêne te laten varen en met God te spreken als met een vriend, zoals Mozes?
Jezus zei het al: we moeten worden zoals kinderen. We hebben nog een lange weg te gaan. Gelukkig nemen onze kinderen en kleinkinderen ons af en toe bij de hand.