Syndroom van Babel
We begrijpen elkaar niet meer. Iedereen praat door iedereen heen. In talkshows, actualiteitenrubrieken en opiniestukken zetten de spraakmakers en de meepraters torenhoge redeneringen op, alsof ze geheid staan in de fundamenten van de onwrikbare waarheid.
En de ander... die heeft ongelijk. Altijd. Wederzijds.
Ooit spraken mensen een zelfde taal en gebruikten ze dezelfde woorden, lees ik in Genesis bij het begin van het Babelverhaal. Plotsklaps begonnen ze allerlei talen door elkaar te spreken, ze verstonden elkaar niet meer en de toren viel in. Vandaag zijn we nog een stap verder gegaan.
Vandaag spreken in een zelfde samenleving, een zelfde land, een zelfde natie de mensen misschien wel nog een zelfde taal en gebruiken ze nog dezelfde woorden, toch verstaan ze elkaar niet. De woorden die ze gebruiken, hebben telkens andere betekenissen. Spraakontzinning noemde psalmdichter Willen Barnard dat.
Dat syndroom van Babel doet zich voor, als mensen hun eigenbelang als enige norm zien en zichzelf als enige toetssteen.
Dan wordt discussiëren een opbod. Dan worden woorden wapens van overreding in plaats van uitnodigingen van wederzijds verstaan. Over de hoofden heen van de gesprekspartners richten de sprekers zich tot het publiek met woorden van herkenning. In het begin was het woord, op het einde de stemming.
Gelatenheid
Stilaan hebben woorden niet veel meer te maken met de weergave van de werkelijkheid. Ze zijn gericht op de verkoop van een imago en een perceptie. Dan is niet meer wat je zegt belangrijk, maar hoe je het zegt. Zo krijgen woorden een betekenis die de feiten versluiert en de toehoorder verleidt. Alles wordt 'spin'. In het begin was het woord, op het einde de leugen.
Er vallen zoveel woorden, ontriefd van hun betekenis, dat alleen een wollige woordenwolk overblijft.
Bij elke uitleg die men eraan toevoegt, loopt de spraakballon leeg. Lord Byron zei in de 19de eeuw over zoveel holle frasen: Ik wenste dat hij zijn uitleg eens uitlegde. Maar zelfs die verzuchting slaakt de samenleving vandaag niet meer. Ze kijkt gelaten toe.
Precies op die gelatenheid rekenen de mooipraters en de meepraters, de betweters en jaknikkers. Verdoofd kijken we toe en knippen op het einde van de avond de tv uit, in de waan dat we iets gehoord hebben. De sirenen hoeven niet meer te zingen. Rudyard Kipling wist het al: Woorden zijn uiteraard de sterkste drug die mensen tot zich nemen.
Zwijgen dan maar?
Spraakontzinde woorden doden de taal, nadat ze haar eerst de waarheid hebben ontstolen. Je taalt op de duur niet meer naar hun betekenis. Je laaft je hooguit nog aan hun klankkleur. Zo hollen we de taal uit en beroven we op de duur de mens van de mogelijkheid om zich verstaanbaar te maken. Spraakontzinde woorden leggen de echte communicatie lam, vernietigen de diepe relaties tussen mensen.
In het begin was het woord, op het einde het zwijgen.
De bedeesde zwijgt uit bescheidenheid. De sluwe uit berekening. De derde omdat hij gerust gelaten wil worden. De vierde omdat hij hoffelijk wil blijven. Gelukkig zijn er ook die tijdelijk om een andere reden zwijgen. Met de woorden van de Duitse schrijver en columnist uit de interbellum Kurt Tucholsky denken ze: Wie veel van deze wereld heeft gezien, lacht, vouwt de handen op de buik en zwijgt.
Ze wachten met hun woorden tot de stemming ons ontstemt, de leugen openbarst in het gezicht van de waarheid, de stilte invalt bij de verkondigers van het grote gelijk en hun koketterende meepraters… Gelukkig zijn er inmiddels kunstenaars zoals Sidi Larbi Cherkaoui die met schoonheid de lelijkheid bekampen.