Bijna eind oktober en ik lig op mijn rug in het gras van het stadspark, met het hoofdje van mijn kleinzoon op mijn buik. De lucht is strakblauw en kleurt prachtig bij het zachtgeel en roestbruin van de bladeren. Ik laat de warmte doordringen tot in het diepste van mijn ziel.
Straks wordt het winter. Maandenlang zal het grijs, koud en nat zijn.
Maar met die warme bubbel in mijn binnenste kan ik er tegen.
Morgen haal ik mijn vader op uit het ziekenhuis. Hij mag naar huis. De dood die even met zijn adem in onze nek stond te hijgen, is weer naar de bezemkast verjaagd. Al blijft mijn vader natuurlijk nog altijd 94 en versleten. Maar zijn taaie lijf herstelt en zijn verstand doet mee. Hij krijgt nog even uitstel om nog wat langer bij ons te blijven.
Elk moment wordt nu nog kostbaarder.
Nog even niet. Iedereen kent dat gevoel: een mengeling van genieten en beseffen dat het tijdelijk is. Weten dat er zwaardere tijden komen, maar nog even kracht opdoen om die het hoofd te bieden.
Ik weet bijna zeker dat het ook zo was op het laatste avondmaal. Toen Jezus en zijn vrienden nog even wilden genieten van elkaar. Vieren dat ze door dik en dun vrienden waren geweest de afgelopen jaren.
Dat hun droom de moeite waard was, voor altijd en iedereen.
Ze beseften wel dat het slecht zou aflopen, maar eerst wilden ze elkaar nog even vasthouden. Om er beter tegen te kunnen in de lange jaren die zouden volgen.
‘Oma, speel je mee ridder?’ vraagt mijn kleinzoon. Hij heeft een tak gevonden die overduidelijk een zwaard is. Ik doe mee. Samen kunnen we alles aan.