Mijn neef had als kind spierwitte haren. Ik vond dat prachtig, maar hij vond het erg vervelend als ze hem ‘wittekop’ noemden. Zijn moeder zei regelmatig dat zijn haren al wat donkerder werden, om hem te troosten. Dat was niet zo, maar geen enkele moeder vindt het fijn als haar kind pijn heeft. Andere mensen lachten om zijn frustratie en haar pogingen tot gladstrijken.
Zijn haren werden donkerder, maar hij kreeg zoals wij allen andere zorgen. Op een dag werden die te veel. Hij ging weg uit het leven en wij bleven achter met een hoofd vol vragen. Waarom toch? Hadden we nog? Zouden we niet beter?
Vragen waarop nooit een antwoord zal komen.
Buiten is het lente. Er zijn nog wat kale takken, maar ze zitten al vol botten waarin het leven zit te wachten. Mijn tante heeft voortaan een gat in haar hart. Ze heeft geen boodschap aan bloesems en blaadjes, nu haar eigen kind er niet meer is.
Er zijn zo veel mensen met verdriet, bij wie de lente haaks staat op wat er in hun hart gebeurt. Die tussen al dat uitbottende geweld enkel dat ene leven missen. Voor wie het zachte lentegroen en de warme middagbries geen troost zijn.
Het leven is soms onbegrijpelijk.
Laten we elkaar meer dan ooit vasthouden. En hopen dat God dat ook doet, wat er ook gebeurt.