Geliefde broers en zussen goedendag!
Het lijkt wel of de winter vertrokken is. Daarom zijn we teruggekeerd naar het Sint-Pietersplein. Welkom hier. Op onze weg ter herontdekking van het Onzevader gaan we vandaag dieper in op de eerste van de zeven aanroepingen, dat wil zeggen: 'Uw naam worde geheiligd'.
Het Onzevader heeft zeven vragen.
Men kan ze verder opdelen in twee groepen. De eerste drie hebben als kern het 'U' van God Vader. In de vier andere staan 'wij' met onze menselijke noden in het centrum.
In het eerste deel doet Jezus ons binnenkomen in zijn verlangens die alle gericht zijn op de Vader: 'uw naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw wil geschiede”. In het tweede deel is Hij het die in ons is en onze noden vertolkt: het dagelijks brood, de vergeving van zonden, bijstand in de bekoring en verlossing van het kwaad.
Dit is het patroon van elk christelijk gebed – ik zou zeggen van elk menselijk gebed – dat enerzijds bestaat uit de beschouwing van God, van zijn mysterie, van zijn goedheid en schoonheid en dat anderzijds bestaat uit de moedige en oprechte vraag om dat wat ons helpt leven, goed leven. Op deze wijze, door zijn eenvoud en kernachtigheid, voedt 'het Onzevader' ieder die het bidt op, om geen ijdele woorden te vermenigvuldigen. Immers, Jezus zelf zegt het: 'Want voordat gij Hem vraagt, weet uw Vader wat gij nodig hebt' (Mt 6,8).
God is zoals de moeders
Wanneer we met God praten, doen we dat niet om Hem te openbaren wat ons ter harte gaat. Hij weet het beter dan wijzelf!
Ook al is God voor ons een mysterie, wij zijn in zijn ogen geen raadsel (cfr Ps 139,1-4).
God is zoals de moeders: één blik volstaat om alles over hun kinderen te verstaan: of ze blij dan wel verdrietig zijn, of ze oprecht zijn dan wel iets verbergen.
De eerste stap van het christelijk gebed bestaat dus in het ons toevertrouwen aan God, aan zijn voorzienigheid. Het is als zeggen: 'Heer, U weet alles. Het is niet nodig dat ik U mijn leed vertel, ik vraag U slechts: sta aan mijn zijde, U bent mijn hoop'. Het is belangrijk op te merken dat Jezus, in de Bergrede, meteen nadat Hij het Onzevader heeft geleerd, ons aanspoort ons niet te bekommeren en bezorgd te zijn over dingen. Het lijkt wel een tegenspraak: eerst leert Hij ons bidden voor het dagelijks brood en dan zegt Hij: 'Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken?' (Mt 6,31). Het gaat slechts om een schijnbare tegenspraak: de vragen van de christenmens zijn uitdrukking van zijn/haar vertrouwen in de Vader. Het is net dat vertrouwen dat ons, zonder zorgen en gejaagdheid, doet vragen wat we nodig hebben.
Een grote tegenspraak
Om die reden bidden wij: 'Uw naam worde geheiligd!'. In deze bede – de eerste – voelt men heel de bewondering van Jezus voor de schoonheid en de grootheid van de Vader en het verlangen dat allen Hem zouden herkennen en beminnen om wat Hij waarlijk is. Tegelijkertijd is er de bede dat zijn naam in ons geheiligd zij, in ons gezin, in onze gemeenschap, in heel de wereld. Het is God die heiligt, die ons door zijn liefde verandert, maar tegelijkertijd zijn het ook wij die, door ons getuigenis, de heiligheid van God in de wereld, door de tegenwoordigheid van zijn naam, tonen. God is heilig, maar als wij, als ons leven niet heilig is, dan bestaat er een grote tegenspraak!
De heiligheid van God moet zich weerspiegelen in onze daden, in ons leven.
'Ik ben christen, God is heilig, maar ik doe veel kwaad', dat helpt niet. Dit doet kwaad. Het choqueert maar helpt niet.
In concentrische cirkels
De heiligheid van God is een uitdijende kracht, en wij smeken dat zij vlug de grenzen van onze wereld zou verbrijzelen. Wanneer Jezus begint te prediken, is, wat het eerst de gevolgen ervan draagt, het kwaad dat de wereld teistert? De kwade geesten vragen: 'Jezus van Nazaret, wat hebt Gij met ons te maken? Gij zijt gekomen om ons in het verderf te storten. Ik weet, wie Gij zijt: de heilige Gods'. (Mc 1,24).
Nooit had men dergelijke heiligheid gezien: niet in zichzelf gekeerd, maar naar buiten gericht.
Een heiligheid – die van Jezus – die zich in concentrische cirkels uitbreidt, zoals wanneer men een steen in een poel werpt. De dagen van het kwaad zijn geteld. Het kwade is niet eeuwig. Het kwade kan ons niet langer schaden. De sterke man die bezit neemt van zijn woning, is gekomen (cfr Mc 3,23-27). Die sterke man is Jezus, die ook aan ons de kracht geeft bezit te nemen van onze innerlijke woning.
Onze grote zekerheid
Het gebed bant alle angst. De Vader bemint ons, de Zoon heft de armen op om ons te steunen, de Geest werkt in stilte aan de verlossing van de wereld.
En wij? Wij wankelen niet door onzekerheid.
We hebben immers een grote zekerheid: God houdt van mij. Jezus heeft voor mij zijn leven gegeven!. De Geest leeft in mij. Dat is de grote zekerheid. En het kwaad? Het is bang. En dat is mooi.
Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc