Charles de Foucauld werd op 15 september 1858 in Straatsburg geboren. Hij kende een bewogen leven waarbij hij het familiefortuin verkwistte en werd als militair voor straf naar Algiers gestuurd. Daar raakte hij sterk onder de indruk van het geloof en de vroomheid van de moslims. Na zijn terugkeer naar Parijs schreef hij een groot reisverslag. Daarna ging een zoektocht van start naar de wortels van zijn geloof, dat hij vaarwel had gezegd. Op zijn 28ste werd hij na een tocht door het Atlasgebied bekeerd door abbé Huvelin, die bekend stond om zijn prediking en inzet voor de armen. In 1890 werd hij trappist en ging in een arme abdij in Syrië wonen. Daar was hij in 1895 getuige van het afslachten van meer dan 100.000 Armeense christenen door de Jonge Turken. Nadat hij toestemming had gekregen om de cisterciënzerorde te verlaten, om Onze-Lieve-Heer te kunnen volgen in zijn ascese en armoede, werd hij knecht bij de clarissen in Nazareth. In 1901 werd hij in Frankrijk tot priester gewijd.
Missionaris bij de Toearegs
De Foucauld vestigde zich in 1905 in Tamanrasset, in het Hoggargebergte in het zuiden van Algerije. Daar ging hij wonen bij de Toearegs, leerde hun taal, won hun vertrouwen en sprak met hen over alles wat hen bezighield. De laatste 11 jaar van zijn leven woonde hij in een eenvoudige lemen hut, ver van de beschaving. Op 1 december 1916 werd hij door Toearegs gevangen genomen met de bedoeling losgeld voor hem te vragen. Een van zijn jonge bewakers raakte evenwel in paniek en schoot Charles dood.
Grondlegger van Pauselijke Missiewerken weldra zalig
Paus Franciscus erkende ook een mirakel van de Franse leek Pauline Marie Jaricot (1799-1862), een pionierster van de katholieke missie door niet-geestelijken. Afkomstig uit een rijke familie in de omgeving van Lyon, onderging zij op 17-jarige leeftijd een bekering en wijdde zij de rest van haar leven aan het verspreiden van het Evangelie. Toen het aantal Franse missionarissen bleef toenemen, richtte ze in 1822 het Werk ter Bevordering van het Geloof op om hen te ondersteunen. De beweging kreeg al snel een internationaal karakter en legde de basis voor wat later de Pauselijke Missiewerken zou worden. Zij overleed in 1862. Het proces voor haar zaligverklaring ging in 1930 van start. In 1962 werd zij erkend als eerbiedwaardig. Het mirakel betreft de medisch onverklaarbare genezing van een 3-jarig meisje, dat in 2012 door de artsen was opgegeven.
Paus Franciscus erkende vandaag ook nog mirakels op voorspraak van de priester César de Bus (1544-1607, de stichter van de congregatie van de Vaders van de Christelijke Leer); zuster Maria Domenica Mantovani (1862-1934) van het Instituut van de Kleine Zusters van de Heilige Familie, en Michael McGivney (1852-1890), de oprichter van de Amerikaanse katholieke liefdadigheidsorganisatie Ridders van Columbus, een van de belangrijkste en rijkste katholieke lekenverenigingen ter wereld. Daarnaast wordt ook het martelaarschap erkend van Simeone Cardon en vijf metgezellen die in 1799 door militairen werden vermoord en het martelaarschap van de missionaris Sante Spessotto Zamuner (1923-1980), die in El Salvador werd vermoord. Deze laatste was een Italiaanse minderbroeder, die Cosma als kloosternaam koos. Hij kwam op voor de rechten van de armen tegen de militaire junta.
In een ander decreet worden de heroïsche deugden erkend van de Franse bisschop Melchior-Marie-Joseph de Marion-Brésillac (1813 – 1859), de stichter van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën (Societas Missionum ad Afros, S.M.A.).
Bron: VIS/La Croix