Vandaag, dertig jaar na de val van de communistische overheersing, gaat de Hongaarse katholieke kerk nog altijd gebukt onder de gevolgen van vier decennia communistische overheersing en vervolging, die vooral ten tijde van de dictator Stalin een hoogtepunt bereikte. Die herinnering klinkt zwaar door tijdens de herdenking van het feit dat de Hongaarse kerkleiders 70 jaar geleden de communistische machthebbers moesten erkennen. Dat gebeurde nadat de toenmalige secretaris-generaal van de Communistische Partij, Matyas Rakosi, al in oktober 1948 had verklaard: Wij zullen een einde maken aan de tactiek om vergiffenis te schenken aan verraders - zelfs als ze gekleed lopen in de kleren van priesters en kardinalen. Op 30 augustus 1950 kwam de Hongaarse katholieke kerk volledig onder controle van het communistische bewind.
De Hongaarse kerk had tot aan de communistische machtsovername 5 procent van de gronden in Hongarije in haar bezit.
In 1944 veroverde het Rode Leger het land en in maart 1945 verspeelde de Hongaarse katholieke Kerk al haar gronden bij de landhervorming. Maar daar bleef het niet bij. Priesters, religieuzen en leken die zich tegen de nieuwe machthebbers bleven verzetten, werden massaal aangehouden, met als hoogtepunt de showprocessen tegen kardinaal Jozsef Mindszenty en aartsbisschop Jozsef Grösz.
In 1950 werd onder impuls van de Communistische Partij een Vredespriesterbeweging opgericht, die in kerkelijke kringen het socialisme moest uitdragen. Dat gebeurde vlak nadat kardinaal Jozsef Mindszenty in februari 1949 door de communisten wegens hoogverraad tot levenslange gevangenisstraf was veroordeeld. De katholieke Kerk kwam volledig in de greep van de machthebbers. Zij probeerden op die manier een van de felste en machtigste critici van het bewind het zwijgen op te leggen.
Volgens kerkhistoricus Gabriel Adrianyi verloor de katholieke kerk, toen zij in juni 1948 werd genationaliseerd, meer dan 3.300 scholen met naar schatting 600.000 studenten - bijna de helft van alle onderwijsinstellingen in het land. Godsdienstonderwijs werd afgevoerd en mocht alleen nog op vrijwillige basis plaatsvinden. In 1965 volgde nauwelijks nog 1 op 7 leerlingen godsdienstonderwijs. In het middelbaar was dat nog slechts 1 op 300. In 1950 werden 3.800 priesters en religieuzen gearresteerd. Op 30 augustus 1950 moest aartsbisschop Grösz met de minister van Cultuur Joszef Darvas een overeenkomst ondertekenen waarbij priesters verplicht werden om mee het socialisme op te bouwen. In ruil werd vrijheid van eredienst toegestaan. De Hongaarse katholieke kerk kreeg voor een periode van 18 jaar ook een degressieve steun voor in beslag genomen bezittingen. Feitelijk kwam de kerk onder volledige staatscontrole.
Bron: Kathpress.at