Geschiedenis van de kerk.
Op 24 december 1121 schonk Lambrecht, bisschop van Noyon-Doornik, het patronaat van de kerk van Poesele aan abt Wulverik van de Sint-Baafsabdij te Gent. Het is de vroegste vermelding van de parochie Poesele onder de naam “Poksela” wat verklaard wordt als “afgelegen herdershut aan de Poekebeek”. De lokale parochiegemeenschap was arm en het kerkgebouw, opgetrokken in veldsteen, viel regelmatig ten prooi aan de vernielzucht van doortrekkende legerbendes. De zwaarste verwoestingen werden aangericht tijdens de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de 16de eeuw. Toen werd ook de klok geroofd en dienden de kerkelijke diensten aangekondigd te worden door trommelgeroffel. Een nieuwe klok zou er pas komen in 1635.
In het begin van de 17de eeuw was de kerk nog grotendeels met stro bedekt, enkel de klokketoren had een schaliënbedekking. Het hoofdaltaar was toegewijd aan de H. Drievuldigheid en de zijaltaren aan Onze-Lieve-Vrouw en de H. Laurentius, patroon van de kerk. Tijdens de 18de eeuw werd de kerk volledig met schaliën bedekt en uitgebreid.
Toen de Fransen op het einde van de 18de eeuw onze streken binnenvielen werd de klok opnieuw uit de toren geroofd. In 1809 werd, deels door de financiële tussenkomst van burgmeester Adriaan De Clercq, een nieuwe klok geplaatst.
In een beschrijving van de kerk, opgemaakt in 1842, lezen we dat het “een oud bouwvallig gebouw is in steen, gedekt met schaliën, hebbende eene lengte van zeventhien meter en eene breedte van twaalf meter, zij is afgezonderd van andere gebouwen op een droog en wel geschikt kerkhof omringd met hagen. Het inwendig bouwwerk is weinig sierlijk en bestaat in twee gangen ondersteund door kolonnen, er is een choor, altaren en twee sacristyen.”
Op 27 april 1849 verbood de bisschop nog kerkelijke diensten op te dragen in het kerkgebouw zodat de parochiegemeenschap zich dringend genoodzaakt zag naar een andere oplossing te zoeken om zijn godsdienstige verplichtingen te kunnen vervullen.
De noodkerk.
In hun vergadering van 21 mei 1849 kwamen de leden van de kerkfabriek overeen om een voorlopige kapel te laten bouwen voor de uitoefening van de eredienst. Het gemeentebestuur gaf reeds op 27 mei zijn akkoord en aanvaardde de begroting opgemaakt door architect J. T’Kindt uit Nevele.
Vermits Poesele sinds 1845 over een nieuwe pastorie beschikte werd besloten om de oude pastorie in de Beentjesstraat tijdelijk om te bouwen tot voorlopige parochiekerk.
Binnenin de oude pastorie werden enkele muren en deuren uitgebroken er rekening mee houdend dat alles in zijn oorspronkelijke staat kon worden hersteld. De grote dubbele schouw werd volledig afgebroken en vervangen door en “Frans schouwken” in de oostelijke kamer van de pastorie.
Het gebouw werd naar de straatzijde toe met 8 m 65 cm verlengd met “agkante stijlen en plaeten op een fondament van 30 cm hoog over een breedte van 4 m 40 cm.” De barak werd bedekt met rode pannen en aan de inkom werd een dubbele ingangsdeur aangebracht. De gehele kostprijs werd geraamd op 653,50 frank.
Voor de noodkerk in gebruik kon worden genomen werden de kerkelijke diensten gehouden in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Nood, schuin tegenover de oude pastorie.
De nieuwe kerk.
Het midden van de 19de eeuw was voor Poesele en wonderbaarlijke tijd. Midden de zware economische crisis die “arm Vlaanderen” tijdens deze periode doorworstelde slaagde men erin om binnen een periode van nauwelijks tien jaar een nieuwe pastorie (1845), een nieuwe kerk (1850-1852) en een nieuwe school (1854) te bouwen. Het wijs beleid van Jacobus-Francies De Mulder, burgemeester van Poesele van 1841 tot 1894 speelde hierin een belangrijke rol. Hij had zelfs een plan om het dorpscentrum te verleggen naar de Bredeweg en daar een nieuwe kerk en pastorie op te richten maar de provinciale overheid aanvaardde dit niet. Tijdens zijn vergadering van 6 april 1845 nam de kerkfabriek het besluit om een nieuwe kerk te bouwen, groter dan de vorige die plaats kon bieden aan 550 personen; de hele bevolking telde toen 865 zielen.
E.H. Jan-August Clarysse (1814-1873), zoon van een bouwondernemer en toen onderpastoor te Wingene, werd aangezocht een kerkgebouw te ontwerpen en een kostenraming op te stellen. Enkele jaren later, in 1854, kreeg hij opnieuw het vertrouwen van de lokale bestuurders voor het ontwerpen van de gemeenteschool. Er werd verteld dat de Gentse bisschop Louis-Joseph Delebecque (1796-1864) de arme parochies gemakkelijk doorverwees naar pastoor Clarysse voor de bouw van hun kerk, klooster of school omdat hij een karig ereloon vroeg en er zeer wel in slaagde een meer dan degelijk bouwwerk te ontwerpen. Clarysse raamde de kostprijs van de nieuwe kerk op 22 000 frank, een raming die zowel door het kerk- als gemeentebestuur als redelijk werd aanvaard.
Voor de aanbesteding van de nieuwe kerk boden zich vier aannemers aan waarvan Francies De Moor uit Gent in september 1850 werd weerhouden voor de som van 25 800 frank, hierin inbegrepen de afbraak van de oude kerk waarvan de schaliën en een groot deel van de arduin en het houtwerk dienden hergebruikt te worden. Zo zou het torenbelfort opgetrokken worden met eiken afbraakbalken van de oude kerk. De aannemer moest minstens 8 metsers tewerk stellen. Hij kreeg de toelating om de zavel voor de mortelspecie op te graven op het kerkhof op enkele aangewezen plaatsen. Burgemeester De Mulder werd gelast met het toezicht op de uit te voeren werken.
De nieuwe kerk is 26m60 lang en 15 m breed. De nok van het dak steekt 15m40 boven de begane grond uit en de hoogte tot aan het kruis van de achthoekige toren bedraagt 30m30. De zijbeuken zijn door tweemaal twee zuilen gescheiden van de middenbeuk en het gebouw wordt aan de buitenzijde ondersteund door 14 drummers. De fundering werd gemetst met veldsteen afkomstig van de oude kerk. Het opgaand metselwerk bestaat uit Scheldesteen en de volledige en halve pilaren in de kerk uit Rupelmondse klinkaart, zodanig bekapt en gebakken om juist de profielen van de pilaren en de bogen te volgen. De blauwe arduin langs de buitenzijde is afkomstig van Ecaussines, de arduin binnenin is van Doornikse origine; de vloer is in steen van Basècles. Volgens de overlevering werden de stenen voor de kerk gelost te Nevele langs het pas aangelegde Schipdonkkanaal en werden ze door de bevolking met kruiwagens naar de bouwwerf gevoerd.
Ondernemer De Moor overleed tijdens de werken. Zijn weduwe nam zijn taak over. Eind 1852 was de ruwbouw klaar. De afwerking was echter niet zoals het hoorde en het kwam tot een proces tussen de aannemersvrouw en de kerkfabriek. In de loop van 1854 kwamen zij tot een akkoord.
Op 17 september 1855 werd de kerk plechtig ingewijd door Mgr. Delebecque. Voor de bouw van de kerk kreeg men 18 800 frank subsidie van de gemeente en de overheid. De giften van de parochianen en de inkomsten van allerlei organisaties bedroegen 2 981,59 frank.Het hoofdaltaar.
In de geschiedenis van Poesele uit 1867 door De Potter en Broeckaert vinden we een beschrijving van het interieur van de kerk.
Zo lezen we dat het hoofdaltaar in zwart en bruin marmer is, versierd met drie halfverheven beelden: Maria die het ontzielde lichaam van Jezus vasthoudt, langs beide zijden de Heilige Petrus en de Heilige Paulus. Boven het hoofdaltaar hing een schilderij van de Gentse schilder De Cauwer dat de marteldood van de Heilige Laurentius voorstelde. Rechts en links van dit schilderij hingen twee kleinere schilderijen die de H. Petrus en de H. Paulus voorstelden, geschlderd door de Brugse schilder Jozef Canneel.
Zijaltaren.
De twee fraaie zijaltaren zijn gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en de Heilige Jozef. Hun beeltenis is boven het altaar in een nis uitgehaald. Ze werden afgewerkt tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw en werden betaald met schenkingen.
Communiebank – Kruisweg – Biechtstoel.
De eikenhouten communiebank werd geplaatst in 1874 en draagt de initialen van pastoor A. Cruyl. De afbeelding van het Lam Gods, die erin werd verwerkt, is eveneens van de hand van Blondijn Van Haver. De kruisweg en de neogotische biechtstoel dateren vermoedelijk ook van dezelfde periode.
Het koorgestoelte is typisch neogotisch.
Het orgel.
Het orgel mag gerust het pronkstuk van de kerk worden genoemd. Het werd gebouwd in 1870 en komt uit het atelier van Louis Lovaert (Nevele 1830-Gent 1884). De orgelkast werd gemaakt door Leonard Blanchard uit Sint-Denijs-Westrem. Het geheel kostte 5 293,48 Fr.
3 850 Fr. Voor het orgel en 1 443,48 Fr. Voor het meubel.Het werd bij Koninklijk besluit van 19 augustus 1980 geklasseerd als monument.
Onder het orgel bevindt zich een gekruisigde Christus van de hand van Blondijn Van Haver, misschien wel zijn beste werk. Het beeld hing vroeger onder een luifel aan de koorzijde van de kerk.
Wapenschild van de parochie Poesele dat E.H. Roegiers liet aanbrengen in het glasraam van de H. Albertus.
Glasramen van de H. Laurentius en de H. Donatus in het koor van de kerk.
Bronnen:
Overgenomen uit de brochure uitgegeven door de kerkraad en de parochieploeg van de Sint-Laurentiusparochie naar aanleiding van de 150ste verjaardag van de bouw van de kerk 1852-2002. Samenstelling en foto’s: André Bollaert.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.