Jezus' opdracht
Bij zijn hemelvaart gaf Jezus zijn leerlingen de opdracht zijn getuigen te zijn "in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde" (1, 8). Zeven hoofdstukken lang, dat is één derde van het boek, getuigen de leerlingen in Jeruzalem. Pas als er met de moord op Stefanus een hevige vervolging uitbreekt tegen de Kerk in Jeruzalem, verspreiden de leerlingen zich "over de streken van Judea en Samaria" (8, 1). Zo begint het getuigen buiten Jeruzalem niet uit gehoorzaamheid aan Jezus' opdracht, maar gedwongen door de omstandigheden. En eerst vertelt Handelingen ons een voorbeeld van dit getuigen in de stad Samaria.
Nabij het huidige Nabloes (ongeveer halfweg tussen Nazareth en Jeruzalem) liggen de ruïnes van het oude Samaria, hoofdstad van het tienstammenrijk Israël dat zich na Salomo afscheurde van Judea. Herodes de Grote had ter ere van de keizer de stad herdoopt tot Sebaste, wat het Grieks is voor Augustus. Maar Handelingen blijft de oudtestamentische naam gebruiken. De opdracht van de leerlingen was getuigen dat Jezus koning was van al de twaalf stammen van Israël: Judea en Samaria samen. Dat zou al het begin zijn van het herstel van het davidische koninkrijk voor Israël, waarnaar de leerlingen vroegen in Hnd 1, 6.
Verzoening in de familie
De Assyriërs hadden in 722 v.C. de stad veroverd en een deel van de bevolking weggevoerd en vervangen door andere bevolkingsgroepen. Eeuwen later, in 128 v.C. heeft de Joodse hogepriester-koning Johannes Hyrcanus de Samaritaanse tempel op de berg Gerizim verwoest. We begrijpen daarom dat pelgrims naar de tempel van Jeruzalem bij de Samaritanen niet welkom waren (zie Lc 9, 53; zie ook Joh 4, 9).
Nu verkondigde Filippus, de tweede van de 'Zeven' na Stefanus, in Samaria dat Jezus de koning is die de twaalf stammen weer verenigt. Handelingen stelt het voor alsof heel de stad Filippus' verkondiging had aangenomen, zodat de moedergemeenschap van Jeruzalem Petrus en Johannes afvaardigen om de bekering van Samaria te bekrachtigen met de gave van de Geest (door handoplegging). Na de terugkeer van de apostelen naar Jeruzalem ging de verkondiging van het evangelie verder in 'vele dorpen' in de hele streek Samaria, met als resultaat dat in Hnd 9, 31 kan worden geschreven dat de 'volksvergadering' (ekklèsia: de vergadering van Gods volk verzameld in de naam van de Messias Jezus) vrede genoot in heel Judea, Galilea en Samaria. Met Galilea erbij is de eerste etappe uit Hnd 1, 8 zeker 'gehaald'.
En nu de 'volkeren'
De verspreiding van het evangelie onder de volkeren begint met Petrus in Caesarea en met Paulus die in 15,3 onderweg naar Jeruzalem vreugde verschaft aan alle broeders (en zusters), onder meer in Samaria (wat een tegenstelling met Lc 9, 53!) door te vertellen van de bekering der volkeren. Intussen zijn we halfweg het boek Handelingen met de vraag hoe de Messias heel Israël met alle volkeren zal verzoenen.
Rik Hoet