Palmzondag is de laatste zondag voor Pasen en luidt het begin van de Goede Week in. Twee thema’s komen aan bod in de liturgie. De feestelijke intocht in Jeruzalem tijdens het Joodse paasfeest en de droevige gebeurtenissen bij Jezus’ lijden en sterven. Een oud gebruikt dat weer opkomt is het maken van een ‘Palmpasenstok’. Met een stok van dood hout maak je een kruis en hangt er versieringen aan die verwijzen naar de intrede, het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus. Palm op de stok herinnert aan de intrede in Jeruzalem, brood verwijst naar het laatste avondmaal. Een haan op het kruis verwijst naar de verloochening van Petrus. Je hangt er eieren aan die doen denken aan de verrijzenis. Linten en snoep maken het geheel feestelijk.
Er zijn beelden uit het Oude Testament verweven in het palmevangelie (Mk 11,1-10). Bethanië en Betfage zijn dicht bij Jeruzalem gelegen. De Olijfberg (Mk 11,1) komt ook voor in de tekst van Zacharia 14,4-9. Het is de plaats waar God op de dag van de Heer zijn koninkrijk zal vestigen. De leerlingen zullen een veulen vinden dat vastgebonden staat en waarop nog geen mens heeft gezeten (11,2). Volgens Numeri 19,2 is dat een dier bestemd voor een heilig ritueel en dat dient als een zondeoffer (19,9). Het vastbinden van een dier kan verwijzen naar de zegen van Jakob (Gen 49,11) waar God belooft een koning te zenden. Het rijden op een ezel kondigt in de tekst van Zacharia 9,9 de komst van de Messias aan “hij is rechtvaardig en zegevierend; het is nederig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin”. De intrede portretteert Jezus als een koning (Mk 11,8). Het boek koningen (2 K 9,13) beschrijft dat bij de kroning van een nieuwe koning, mensen hun mantels spreiden op de weg. Het zingen en zwaaien met palmtakken herinnert aan de veroveringen van de tempelberg en burcht door Simon: “Op de drieëntwintigste dag van de tweede maand van het jaar honderdeenenzeventig hielden de Judeeërs er hun intocht onder gejuich en het wuiven met palmtakken….want een grote vijand was uit Israël verdreven” (1 Makkabeeën 13,51). De kreten van de menigte zijn genomen uit Psalm 118,26: “Gezegend die komt, met de naam van de heer, wij zegenen u vanuit het huis van de Heer’. Het is opnieuw een koninklijk psalm die gezongen werd bij een militaire overwinning. Hosanna, tot slot, is een smeekbede die vraagt “kom ons bevrijden”. De tekst verwijst in zijn geheel naar de komende Messias, de koning, die God heeft gezonden om het volk te bevrijden.