De rede van de Goede Herder diept verhaallijnen uit de genezing van de blindgeborene (9,1-38), verder uit. De rede begint met een aanmaning aan het adres van de farizeeën. Ze zijn niet fysiek blind maar ze zijn blind voor hun zonden. Hoe zondigen ze? Door het Licht niet te geloven en zien. Meer nog, wie het Licht van de wereld wél ziet, zoals de blindgeborene, zetten ze uiteindelijk uit de gemeenschap (9,22.34). De aanklacht tegen de farizeeën loopt verder in hoofdstuk tien. Centraal staat het heil en het eeuwig leven dat Jezus brengt. Hij vervult dit als de Deur (10,7-10) en als goede Herder (10,11-18). Door twee “Ik-ben” uitspraken legt de vierde evangelist uit waarom Jezus de enige persoon is die redding brengt voor de mensen.
Jezus is de Deur waarlangs je de schapen bereikt. Andere religieuze leiders en valse messiassen zijn ‘dieven en bandieten’.
De Johanneïsche Jezus (= het beeld van Jezus dat Johannes ons geeft) richt zich niet alleen tegen de farizeeën, maar tegen alle mensen die zich op illegitieme wijze opwerken als religieuze leiders. In de Handelingen van de apostelen maakt Lukas melding van “valse profeten” (5,33-42). Petrus verkondigt dat de Joden Jezus kruisigden en dat de Vader hem weer tot leven wekte (5,30-32). Gamaliël, een lid van het Sanhedrin, schildert het af als kwakzalverij en haalt Tuedas aan “die optrad met veel pretenties; een groep van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan. Hij werd ter dood gebracht, zijn aanhang verliep en de hele beweging bloedde dood. Na hem, trad een zekere Judas de Galileeër op; hij kreeg veel mensen in beweging, maar ook hij vond de dood, en zijn aanhang werd uit elkaar geslagen…laat u niet in met deze mensen; laat hen begaan. Als het mensenwerk is wat zij willen doen, zal het op niets uitlopen maar komt het van God, dan kun je hen toch niet vernietigen (Hnd 5,36-38)”. Wat Johannes stelt over valse profeten is dagelijke kost voor de gemeenschap. Daarom gebruikt de evangelist het beeld van de Deur en de Herder, taferelen uit het dagelijkse leven.
Een herder die door de Deur binnenkomt, is een goede herder wiens stem de schapen herkennen (10,2). De term ‘stem’ verwijst terug naar de proloog (1,1-18) waar Christus het “Woord” wordt genoemd. God schept de wereld met Zijn stem. Hij spreekt met het Woord dat er was van in het begin (1,1). De schapen (de gelovige mensen) herkennen de Stem in de Schepping. Elke herder die het Woord van God verkondigt en langs de Deur binnengaat, krijgt schapen die naar hem luisteren. Een vreemde herder, die het Woord niet verkondigt, volgen ze niet (10,4).
Het beeld van de Deur is op gebied van interreligieuze dialoog een moeilijk punt. Voor Johannes en zijn gemeenschap is Jezus de enige weg naar het heil. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld Joden, Moslims en Boeddhisten enkel gered kunnen worden als zij Jezus als redder erkennen. In onze moderne multiculturele maatschappij dergelijke opvatting nog moeilijk hard te maken.
Daarom is het belangrijk bijbelse teksten volledig en in hun context te lezen. Johannes stelt dat Jezus geen pseudo-herder is, een “huurling”, die zijn schapen alleen achterlaat en er vandoor gaat als er een wolf komt. Hij is de goede Herder (10,11-18) en “heeft nog andere schapen…voor wie ik ook een herder moet zijn” (10,16). Hier ligt een openheid voor zowel interreligieuze dialoog als oecumene, die zeer belangrijk is. Ooit zullen de schapen die nu nog niet luisteren naar de Stem (10,16), de Herder volgen. Het uiteindelijke doel is één kudde met één herder (10,16). Er staat geen tijdsbepaling of einddatum op. Het is een wens uitgedrukt in de toekomstige tijd. Schapen zullen weggeroepen worden uit de ene kudde en meelopen met schapen uit de kudde van de Goede Herder.