Vorige week hoorden we voor het eerst de naam “Johannes de Doper”. Het evangelie van Marcus, het oudste, begint met een citaat uit Jesaja (40:3) dat de functie van de Doper uitlegt. Hij is de bode die een weg baant, de weg van de heer bereidt en roept in de woestijn. De evangelist vertelt ons over de gebruiken van Johannes. Hij doopt in de Jordaan en verkondigt een boodschap van bekering tot vergeving van zonden. Hij gaat gekleed in kameelhaar en draagt een leren gordel. Hij leeft van sprinkhanen en wilde honing.
Marcus maakt van bij het begin duidelijk dat Johannes een boodschap vertelt die niet over zichzelf gaat.
Hij is geen valse profeet maar spreekt over de komst van iemand anders. Iemand die krachtiger is en die zal dopen in de Heilige Geest. Tijdens de advent wachten wij op die man, Jezus genaamd.
Het evangelie van Johannes van deze zondag gaat een stap verder. Het is een ongebruikelijke dialoog tussen Johannes en priesters en levieten (mensen met gezag) uit Jeruzalem. Op elke vraag die ze stellen, geeft hij een ontwijkend antwoord. Neem de vraag “wie bent u?” en het antwoord “ik ben de Messias niet”. Stel je voor, dat wanneer iemand ons zou vragen wie we zijn, we als antwoord gaven “ik ben niet ….”. We zouden nogal vliegen! Het is precies door negatief te antwoorden dat de spanning stijgt. “Wie ben je dan wel, verdorie?! En waarom sta je hier te dopen?”. Maar Johannes geeft geen antwoord op de vraag. Hij zegt waarmee hij doopt (“in water”) maar niet waarom. Dat vertelt hij pas de volgende dag, maar dat stuk van het verhaal krijgen we in het evangelie niet te horen. Aan het waarmee voegt hij toe “zonder dat u hem herkent staat hij al in uw midden” (1:26). Opnieuw een cryptische beschrijven. “Wie staat er nu al midden onder ons die wij nog niet kennen?” moeten die farizeeën zich ongetwijfeld hebben afgevraagd. Dat is precies de essentie van de verkondiging.
Johannes beseft als eerste mens dat “het woord van God is vlees geworden” (1:14).
Het is zijn taak om dit aan de mensen duidelijk te maken. Hij is de enige mens die zonder de verkondiging van Jezus eerst gehoord te hebben, doorheen zijn doopsel vaststelt dat Jezus “de Zoon van God” is (1:34). Al de andere figuren die verder voorkomen in het vierde evangelie, zullen ofwel door rechtstreekse ontmoeting met Jezus zelf of door getuigenis van iemand anders (al dan niet) tot geloof komen. Het is precies daarom dat Johannes in het vierde evangelie de naam “getuige” krijgt en niet de eigennaam “Doper”.