De laatste woorden van Jezus
Om de betekenis van Pinksteren (Hnd 2:1-13) ten volle te begrijpen, moeten we het begin van het boek Handelingen lezen, met name vers 8 uit het eerste hoofdstuk: “wanneer de Heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, en tot het uiteinde van de aarde”. Dit zijn Jezus’ laatste woorden voor zijn Hemelvaart (1:1-14). Maar wat willen die zeggen?
Eigenlijk onthult hij het verloop van de missionering van Paulus en de apostelen.
Hij zegt iets over de geografische locatie waar de leerlingen zullen getuigen: de stad Jeruzalem, dan breder in de gebieden Judea en Samaria en dan in heel de wereld (het uiteinde van de aarde). Ze zullen bijgevolg ook mensen ontmoeten die verschillende religies aanhangen: het Jodendom (Jeruzalem en Judea), de Samaritanen (Samaria) en de heidenen (het uiteinde van de aarde).
Vurige tongen
Nadat Mattias, Judas opvolgt (1:15-25) begint het Pinksterverhaal dat het eerste deel van de woorden van Jezus tot vervulling brengt. In Jeruzalem komen vrome Joden bijeen om Pinksteren te vieren. Het feest bestond dus al maar het had een andere betekenis. Oorspronkelijk vierden de eerste bewoners van Israël dan het begin van de Oogst. De Joodse traditie koppelde er later de uittocht uit Egypte aan. Pinksteren wordt voortaan de dag waarop Mozes op de berg Sinaï, de tien geboden ontvangt.
Met het verschijnen van de vurige tongen, krijgt het feest opnieuw een andere invulling.
Wie zich - onder de Joden die in Jeruzalem aanwezig zijn - bekeert, laat dopen en gelooft in Christus zal voortaan op die dag de komst van de Heilige Geest gedenken. Helaas denken velen dat het verhaal hier stopt. Maar dat is niet zo!
Het vergeten tweede Pinksterverhaal
Er komt nog een tweede (vaak vergeten) Pinksterverhaal (Hnd 10:44-46). Eerst lezen we nog hoe Saulus (Paulus) de christenen vervolgt uit Jeruzalem en de leerlingen verjaagt. Zo wordt fase twee ingezet van het verspreiden van de Goede Boodschap naar Judea en Samaria. Filippus komt toe in Samaria waar een bepaalde groep “Joden” woont, met name de Samaritanen. Zijn prediking kent een zeker succes en Petrus en Johannes vervoegen de gelederen. Voorlopig gaat het nog steeds om de bekering van groepen Joden binnen het grondgebied van Israël, dat zich niet langer beperkt tot de hoofdstad. Met de roeping van Paulus komt daar verandering in. Het verhaal van Petrus en Cornelius geeft de reden waarom Paulus zoveel reizen rond de Middellandse Zee zal maken. Cornelius is een honderdman die sympathiek staat tegenover de Joodse godsdienst, hij is een vroom man die tot de godvrezenden behoort. Maar, belangrijk om weten is dat hij in wezen een heiden is. Hij staat open voor de Joden maar hij is geen Jood en beschouwt zichzelf niet als Jood. Petrus en Cornelius ontmoeten elkaar. Door een visioen dat God hem ingeeft, komt Petrus tot de vaststelling dat heidenen géén onreine mensen zijn – in het Jodendom was dit immers een gangbare opvatting. “ Nu besef ik pas goed, dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat, maar dat uit welk volk ook ieder die Hem vreest en het goede doet, Hem welgevallig is.”
Waarom is dit belangrijk? Het grootste probleem om het woord van God te verspreiden buiten Israël en de aanhangers van het Jodendom, is dat de apostelen (en ook Paulus) met heiden zullen moeten in gesprek gaan. Maar hoe kunnen ze dit doen, gezien de Schriften (het Oude Testament), niet-Joden als onrein beschouwt? Het tweede Pinksterenverhaal geeft het antwoord op het probleem.
De Heilige Geest daalt neer over Cornelius en al de heidenen die naar Petrus aan het luisteren zijn. De Joden die daar rond staan zijn verbaasd “omdat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgegoten want zij hoorden hen in talen spreken”. Handelingen getuigt dus van een tweede gave van de Geest die evenwaardig is aan de eerste.
Eén voor ‘eigen kring’ (Joden) en één voor ‘vreemden’ of niet-Joden.
Wat leert Pinksteren ons dan? Meer dan ooit is de gedachte van het “aanzien des persoons” van belang. De Heilige Geest komt ook tot “de vreemdelingen” en we worden opgeroepen hen al gelijkwaardig te beschouwen. Door de migratiecrisis verblijven er momenteel veel christen van diverse origine in ons land. Hoewel zij meestal een andere taal spreken en uit het verre oosten komen, geloven zij ook in de komst van de Heilige Geest. Ook al vieren ze dit misschien op een ander moment in hun liturgie. Laten we daarom zijn zoals Petrus die via God tot het besef komt dat iemand die anders is, niet bij voorbaat slecht of minder is. Wij zijn omgeven door mensen als Cornelius, laten we er daarvoor zorgen om op Pinksteren onze aandacht speciaal tot hen te richten.
Hellen Mardaga