Waarom Brood uit de hemel en geen manna?
Enkele weken geleden lazen we tijdens de zondagsviering de Broodrede en deze week zijn we bijna aan het einde van deze lange tekst. De toespraak van Jezus licht niet alleen het teken van de broodvermenigvuldiging toe, maar legt uit waarom de Zoon van God meer is dan het manna uit de hemel. Het verhaal van de vermenigvuldiging van de broden komt in de vier evangeliën voor. In de versie van Johannes zit onder de vijfduizend mannen een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen. Jezus neemt dat voedsel aan, zegt een dankgebed en deelt alles uit onder de aanwezigen. Na afloop van de maaltijd blijven twaalf korven met broodkruimels over. De toespraak die op dit teken volgt, pikt op het gebeuren in. “U moet niet zoveel werk maken van vergankelijk voedsel maar van het voedsel van eeuwig leven" (Joh 6,27). Om deze verzen te begrijpen, moeten we teruggaan naar het begin van de rede: “Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten, zoals geschreven staat Brood uit de hemel gaf hij hen te eten…Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven; mijn Vader is het die u het Brood uit de hemel geeft, het echte. Want het brood dat God geeft, is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft (6,31-33). Het gaat hier, zoals in andere passages in het vierde evangelie, om een vergelijking tussen Mozes en Jezus.
We moeten de passage lezen tegen de achtergrond van Exodus 16.
De Israëlieten morren want ze zijn hongerig en willen dat Mozes aan God vraagt om voedsel. Hij doet dit en God zendt gedurende veertig jaar voedsel uit de hemel. Israël overleeft en komt toe in het beloofde land. In zijn toespraak heeft Jezus het altijd over het “Ware Brood”. Maar is dat brood dat God aan Israël schenkt dan geen echt brood? Het teken van de broodvermenigvuldiging herhaalt en versterkt een handeling van Mozes. Het manna uit het Oude Testament geeft leven maar houdt twee beperkingen in. Ten eerste is het brood bestemd voor een specifiek volk, de Israëlieten. Het is een exclusief aanbod voor Israël waar andere volkeren geen recht op hebben. Ten tweede is het tijdsgebonden, het komt uit de hemel zolang Israël door de woestijn trekt. Eens de exodus is voltooid, komt er geen brood meer uit de hemel. Jezus geeft het verhaal van Mozes een nieuwe betekenis. Jezus is geen gewoon brood, brood dat voor een bepaalde periode honger stilt. De restanten van de broodvermenigvuldiging tonen dit aan. Een kleine hap van Jezus’ Ware brood is voldoende om honger te stillen en daarom is er zoveel over.
Jezus geeft voedsel voor de wereld, niet alleen voor Israël maar voor iedereen, ook niet-joden. Zijn voedsel is niet tijdsgebonden, veertig jaar, maar voor eeuwig.
Aan deze thematiek voegt de lezing van vandaag de bijkomende elementen “vlees” en “bloed”. Voor joodse toehoorders zijn deze zinnen bijzonder ongewoon. In het Oude Testament is bloed symbool voor het leven. Het is heilig en is de eigendom van God alleen. Daarom mogen joden geen vlees eten dat nog bloed bevat. Handelingen 15 neemt deze regel over, wat betekent dat ook de vroege kerk dit voorschrift naleefde. In de oren van een jood is Jezus’ oproep “zijn bloed te drinken” onrein en godslasterlijk. Daar komt nog bij dat jezus deze woorden uitspreekt in de synagoge, een publieke plaats. Het is daarom niet toevallig dat de hogepriester tijdens het passieverhaal, Jezus ondervraagt over zijn leer en onderricht in de synagoge (18,19-20). Katholieke theologen zien in deze passage verwijzingen naar de instelling van de eucharistie: brood is het lichaam en wijn het bloed. Gelovigen herdenken zo de verlossende dood van de Messias. Maar dat deze woorden niet voor iedereen aanvaardbaar zijn, blijkt uit het vervolg.
Ook leerlingen kunnen afhaken
De leerlingen verklaren dat het harde woorden zijn waar ze niet meer naar kunnen luisteren. Het is de enige passage in de vier evangeliën waar we horen dat leerlingen zich afkeren van de woorden van Jezus. Ze keren hem de rug toe en trekken niet langer met hem mee.
Het illustreert dat leerling zijn een uitdaging is die telkens opnieuw een inspanning vraagt.
Net zoals vorige week krijgen we opnieuw de tegenstelling “geest” en “vlees”. De woorden zijn “geest” omdat ze moeten begrepen worden in geloof. Het gaat niet om het letterlijk eten van het lichaam van Jezus, maar om het begrijpen van deze woorden in het licht van de kruisdood. In het tweede gedeelte van de tekst, richt Jezus zich tot de harde kern, de Twaalf. Petrus neemt het woord en klinkt overtuigd: “in uw woorden vinden we eeuwig leven”. Maar het vers dat daar onmiddellijk op volgt, brengt ons weer in twijfel. Heeft Petrus de boodschap wel juist begrepen? In zijn rede heeft Jezus beklemtoond dat hij gezonden is door de Vader. Hij is de Zoon van de Vader die moet sterven aan het kruis, opdat wie in hem gelooft zijn bloed kan drinken en zijn vlees kan eten. Centraal staat dus de boodschap dat hij de Zoon van God is. Toch belijdt Petrus dat hij gelooft dat Jezus “ de heilige van God is”. Deze aanspreking is niet “verkeerd” maar ze toont aan dat Petrus op dit moment in het verhaal, de ware identiteit van Jezus nog niet begrepen heeft (Nathanaël en Johannes de Doper wel). Tot aan het einde (hoofdstuk 21) blijft Petrus vragen stellen en dingen in twijfel trekken. Daarom is Petrus in het vierde evangelie een personage dat groeit. Hij wordt zeer menselijk voorgesteld en de gelovige kan zich spiegelen aan de up ’s en down’s waarmee Petrus moet afrekenen.