- Indien mogelijk neem ik een kruisbeeld en steek er een kaars bij aan.
- Ik maak bewust en langzaam een kruisteken, het teken van Jezus’ liefde tot het uiterste, en ik zeg: “In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.”
- Ik neem even de tijd om er mij van bewust te worden dat ik voor God kom – Vader, Zoon en heilige Geest. Hij is er. Hij ziet mij. Hij is echt aanwezig. Hij verlangt er naar om bij mij te zijn en zich in liefde aan mij mee te delen.
- Ik druk het verlangen uit om aanwezig te zijn: om er te zijn voor God, met heel mijn hart op Hem gericht. Ik vraag aan de heilige Geest om mij daarbij te helpen. Ik vraag dat Hij mij helpt open te komen voor het woord dat God tot mij persoonlijk richt : “Kom, heilige Geest, help mij om te luisteren naar wat God mij wil zeggen in het evangelie van deze 4de Paaszondag”
- Ik lees nu luidop het evangelie volgens Johannes (10,1-10)
In die tijd zei Jezus:
1 “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. 2 Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. 3 Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. 4 En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. 5 Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.”
6 Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen.
7 Een andere keer zei Jezus tot hen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. 8 Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. 9 Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed.
Ik neem de tijd om stil te staan bij wat mij treft in deze woorden van Jezus. Ik kan daarvoor de tekst een tweede keer lezen.
De onderstaande commentaar kan mij helpen om binnen te komen in dit evangelie.
Dit evangelie bevat twee gelijkenissen. Deze eerste bevindt zich in de v. 1-5, de tweede in de v. 7-10. Ze worden telkens ingeleid door de woorden: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u.” Deze geven het belang aan van wat Jezus gaat zeggen.
Allereerst wordt in de v. 1-3a van de herder gezegd dat hij zich op een rechtmatige manier toegang verschaft tot de schaapskooi. In het Palestina van Jezus is de schaapskooi een rechthoekig ommuurd terrein waarin ’s nachts verschillende kudden worden samengebracht om ze te beschermen. ’s Ochtends komen de herders er hun kudden weer ophalen. Alleen de herder verschaft zich op een rechtmatige wijze een toegang tot de schapen. Hij gaat de kooi binnen langs de opening in de muur. Daar bevindt zich de deurwachter. Die laat de herder binnen. Hij is immers door de deurwachter gekend.
Wie is hier de herder? Is het Jezus? Of de apostel die na Jezus’ dood en verrijzenis in zijn naam zorg draagt voor de gelovigen die hem zijn toevertrouwd? Of is de herder de tegenpool van degenen tegenover wie Jezus zich hier kritisch uitlaat? In het Oude Testament wordt het beeld van de herder gebruikt voor de leiders van het volk. Zij zijn aangesteld om te zorgen voor het welzijn van het volk. Het beeld wordt ook toegepast op God zelf, die uiteindelijk de enige echte en betrouwbare herder is (Zie Ezechiël 34).
Jezus maakt hier niet onmiddellijk een toepassing van het beeld. Ik moet dus voorlopig bij het beeld blijven. Ik beeld mij dan ook de kooi met de schapen in, alsook de deurwachter in de opening van de ommuring, en tenslotte de herder die aankomt en door de deurwachter wordt toegelaten tot de omheining.
Wat vervolgens in v. 3b gezegd wordt, heeft geen betrekking op de herder, wel op de schapen. “Zij luisteren naar zijn stem.” Dit is niet onbelangrijk. Immers, luisteren is een fundamentele houding in het evangelie en in het geloof van het volk Israël. Op de vraag wat het voornaamste gebod is, antwoordt Jezus: “Luister Israël, de Heer onze God is de ene.” (Mc 12,28-29). En onze Joodse broeders citeren drie keer per dag het Kaddisj-gebed dat begint met de oproep om te luisteren: “Luister, Israël, … “. Het is een citaat uit het boek Deuteronomium (6,4). Luisteren staat dus centraal in ons geloof.
Kan ik luisteren? Wanneer heb ik de indruk en het gevoel goed beluisterd te worden? Welke elementen zijn voor mij belangrijk in het luisteren? Wat is nodig om goed te kunnen luisteren? Als luisteren zo belangrijk is in het geloof, waar en wanneer probeer ik dat te doen? Luister ik ook naar God? En hoe doe ik dat? Wat maakt het mij moeilijk om te luisteren naar Jezus, naar het Woord van God?
Het is opvallend dat er van de schapen gezegd wordt dat ze luisteren naar de ‘stem’ van de herder. De gelijkenis zegt niet dat zij luisteren naar een woord, naar een bevel, naar een kreet, maar wel dat zij luisteren naar een stem. De stem is wat de herder onderscheidt van de dief of de rover. De schapen kennen de stem van de herder. Wat is eigen aan een stem? Wat betekent het wanneer je een stem herkent? Welke stem krijgt mijn aandacht, mijn vertrouwen? In welke stemmen rondom mij herken ik de stem van de Heer? Ben ik vertrouwd met zijn stem?
Daarna wordt van de herder gezegd dat hij zijn schapen roept bij hun naam. Zijn schapen vormen met andere woorden geen anonieme kudde. Elk van hen heeft een eigen naam, een naam die uniek is en die bij het schaap past. De herder kent elk schaap persoonlijk. Bovendien heeft in de Bijbel het werkwoord ‘kennen’ een affectieve betekenis. ‘Kennen’ is meer dan weet hebben van, meer dan een verstandelijk kennen. Het is een kennen met het hart en daarom ook liefhebben. ‘Kennen’ betekent zo goed als ‘houden van’. Wat doet het mij te weten dat ik gekend en geliefd ben? Dat ik ook door God persoonlijk gekend ben? Hij kent mij en houdt van mij zoals ik door niemand anders op aarde graag gezien en gekend ben! Wat doet het mij om te behoren tot een groter geheel, zoals een schaap tot een kudde behoort? Wat is voor mij daarvan het belang?
De herder brengt de schapen buiten de schaapskooi. Eenmaal hij al zijn schapen heeft samengebracht, trekt hij voor hen uit. De schapen volgen hem omdat zij zijn stem kennen. Zij zijn vertrouwd met het geluid, met de klank en het timbre ervan. Ze weten dat zij bij hem behoren. Zij zijn van hem. Daarom volgen ze de herder. Een vreemde echter volgen de schapen niet. Zij zijn immers niet vertrouwd met zijn stem. Laat ik mij in het leven door Jezus leiden? Is Hij voor mij een gids in het leven? Wat maakt dat ik Hem volg en Hem mijn vertrouwen geef? Wat maakt het mij moeilijk om Jezus te volgen, om Hem mijn vertrouwen te geven? Er zijn ook zoveel stemmen rondom mij die mij uitnodigen om hén te volgen. Welke zijn die stemmen? Kan ik ze nader omschrijven? En wat maakt dat ik toch kies voor Jezus?
Degenen tot wie Jezus deze gelijkenis vertelt, begrijpen haar niet. De evangelist zegt hier niet wie de gesprekspartners van Jezus zijn. Bij nader toezien richt Jezus zich tot de Farizeeën na de genezing van de blindgeborene en nadat zij deze uit de synagoge hebben gestoten (zie Joh 9,35). Het dringt echter niet tot hen door waarom Jezus hun deze gelijkenis vertelt. Misschien willen ze het ook niet inzien. Met wie in de parabel zijn de Farizeeën te vereenzelvigen? Waarom?
Omdat de Farizeeën de gelijkenis van de herder niet begrijpen, geeft Jezus uitleg aan de hand van een tweede gelijkenis (v. 7-10). Daarin staat Jezus wel duidelijk centraal. Tot tweemaal toe zegt Hij dat Hij de deur is. De schapen moeten langs Hem passeren om binnen en buiten de schaapskooi te komen, om “in en uit te gaan”. Het beeld van de deur suggereert dat het voor de schapen een noodzaak en van levensbelang is om langs Jezus te passeren. Hij garandeert immers bescherming en veiligheid, voedsel en groene weiden. Hij zorgt voor hen als geen ander. Met de ‘Ik ben’-uitspraken, die in het vierde evangelie sterk aanwezig zijn, onthult Jezus zijn goddelijke identiteit zoals ook God aan Mozes zijn naam en zijn identiteit bekend maakte toen Hij zei: “Ik ben die is/zal zijn” (Ex 3,14). Jezus maakt duidelijk wie Hij in Gods naam voor mensen wil zijn. Wat brengt Jezus mij bij? Heb ik Hem nodig voor mijn levensgeluk? Is Jezus voor mij de enige die mij heil kan brengen? Wie is voor mij een herder die verwijst naar Jezus?
Opnieuw maakt Jezus de tegenstelling met de dief en de rover. Hun activiteiten zijn niet gericht op het leven, de toekomst en het behoud van de schapen, maar wel op zichzelf. Zij stelen de schapen om ze te slachten en op te eten. Zij geven niet om de schapen. Zij vernielen ze. In een laatste zin zegt Jezus duidelijk waar het Hem om te doen is: “Ik ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed.” Dat is de kern van zijn zending. Dat is ook zijn betrachting als verrezen Heer: Hij verlangt dat elke mens leven heeft in overvloed. Wat is voor mij leven-gevend? Wat doet mij ten diepste leven? Wat is voor mij die overvloed van leven?
Met beelden uit het dagelijks leven heeft Jezus het in dit evangelie over zijn diep verlangen naar relatie met zijn leerlingen. Aldus krijgen we in deze paastijd een portret van de verrezen Heer. Wat een herder voor zijn kudde betekent, dat wil ook de verrezen Jezus voor zijn leerlingen zijn. En Hij is daartoe ook in staat omdat Hij na zijn kruisdood zelf is binnengegaan in de overvloed van Gods leven. Wie deze Jezus, die zijn leven heeft gegeven tot in de dood op het kruis, volgt, die ontvangt van Hem een overvloed van leven.
Ik zeg nu aan de Heer in heel gewone woorden – zoals ik het aan een vriend zou zeggen – wat mij in dit evangelie bijzonder getroffen heeft.
Ik formuleer vervolgens enkele gebedsintenties. Bijvoorbeeld:
- Voor de kinderen en jongeren die zich voorbereid hebben op hun eerste communie, hun geloofsbelijdenis of hun vormsel, maar dat omwille van de omstandigheden niet kunnen vieren. Dat zij in hun verlangen blijvend gevoed en gesteund worden.
- Voor onze gemeenschappen die voorlopig niet kunnen samenkomen om eucharistie te vieren: dat er toch verbondenheid mag groeien rond en dankzij de verrezen Heer. Om een groeiend verlangen om samen weer eucharistie te kunnen vieren.
- Op deze roepingenzondag bid ik voor wie zich als priester of als religieus met heel zijn leven willen toewijden aan de Heer. Ik bid ook opdat mensen zouden ingaan op de roepstem van de Heer.
- Voor allen die in de Kerk tot herder zijn aangesteld en voor allen op een herderlijke wijze zorgen voor wie hun zijn toevertrouwd. Dat zij steeds meer op Jezus mogen gelijken.
- Voor allen die het in deze coronacrisis moeilijk hebben; voor wie ziek zijn; voor wie leven met onzekerheid; voor wie geen afscheid hebben kunnen nemen van een geliefde die overleden is. En ook voor wie aan het virus overleden zijn.
Ik besluit met een Onze Vader of met de woorden van Psalm 23.
1 De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
2 Hij laat mij in grazige weiden rusten,
Hij voert mij naar vredig water,
3 daar geeft Hij mij nieuwe kracht.
Hij leidt mij op het rechte spoor,
omwille van zijn naam.
4 Al moet ik door dalen van duisternis en dood,
ik ben voor geen onheil bang,
want U bent bij mij:
uw knots en uw staf
geven mij nieuwe moed.
5 Voor mijn ogen dekt U de tafel
zodat ook mijn belagers het zien;
met olie zalft U mijn hoofd,
mijn beker is tot de rand gevuld.
6 Ja, uw goedheid en uw liefde blijven mij volgen
alle dagen van mijn leven.
Zo mag ik telkens weer wonen in het huis van de HEER,
tot in lengte van dagen.
Download hier de printvriendelijke versie
Ga naar het archief van deze meditaties.