- Indien mogelijk neem ik een kruisbeeld (eventueel een icoon) en steek er een kaars bij aan.
- Ik maak bewust en langzaam een kruisteken. De Vader, door de Zoon in de Geest wil mij met zijn liefde raken en mij tot het volle leven brengen.
- Ik vraag aan de heilige Geest om mij in dit gebedsmoment tegemoet te komen: “Kom, heilige Geest, maak mij gevoelig voor wat God mij wil zeggen in het evangelie van deze zondag.”
Ik lees het verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem (Mt 21,1-11)
Toen zij Jeruzalem naderden en de Olijfberg bestegen in de richting van Betfage zond Jezus twee leerlingen uit met de opdracht: “Gaat naar het dorp daar voor u en het eerste dat gij zult vinden is een vastgebonden ezelin met een veulen. Maak die los en breng ze bij Mij. En als iemand u een aanmerking maakt, zegt dan: De Heer heeft ze nodig, maar zal ze spoedig terugsturen.” Dit gebeurde, opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet: Zegt aan de dochter van Sion: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier. De leerlingen begaven zich op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen; zij brachten de ezelin met haar veulen, legden er hun mantels overheen en Hij ging er op zitten. Zeer velen uit het volk spreidden hun mantels uit op de weg, terwijl anderen de weg bedekten met twijgen die zij van de bomen hadden gesneden. De mensen die Hem omstuwden, jubelden: “Hosanna Zoon van David, Gezegend de Komende in de naam des Heren! Hosanna in den hoge!” Toen Hij Jeruzalem binnentrok, raakte de hele stad in beroering en men vroeg: “Wie is dat?” Het volk antwoordde: “Dit is de profeet Jezus uit Nazaret in Galilea.”
Ik sta stil bij wat mij treft in dit verhaal. De onderstaande commentaar kan mij helpen.
In dit evangelie wordt veel aandacht besteed aan de wijze waarop Jezus Jeruzalem binnenrijdt. Drie maal worden de ezelin en haar veulen uitdrukkelijk vernoemd. De ezel is een lastdier. Het draagt zware lasten. Een ezel is ook een heel lief dier, soms wat koppig.
Bij zijn intrede in Jeruzalem als ‘Koning’ rijdt Jezus niet te paard. Hij gebruikt geen strijdros, wel een ezelin en haar veulen. Aldus vervult Jezus het woord van de profeet Zacharia (9,9). Hij, de Messias, de Bevrijder die komt in de naam van de Heer, is geen strijder. Hij komt nederig en zachtmoedig, arm. “Leert van Mij, zegt Jezus elders, Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (11,29). Zo komt Jezus komt naar ons toe: nederig, zachtmoedig, arm. Zelfs de ezelin en haar veulen eigent Hij zich niet toe. Hij leent ze maar om ze na gebruik terug te sturen.
Heel veel mensen verwelkomen Jezus. Zij laten het zien en horen. Eindelijk is hij er, de Messias. Vandaag ben ik één van hen. En ook al kan ik vandaag geen palmtak in de hand nemen samen met anderen, toch word ik uitgenodigd om mijn vreugde om Jezus’ aanwezigheid uit te drukken in een concreet gebaar. Welk?
Heer Jezus, met dit gebaar wil ik je vandaag tonen dat je welkom bent in mijn hart, in mijn leven, dat ik je wil navolgen.
Ik lees uit het lijdensverhaal van Jezus volgens Mattheus. Na elk stukje tekst sta ik stil bij wat mij treft. Vervolgens kan de suggestie van gebed me eventueel verder helpen. Ik kan deze meditatie met het lijdensverhaal ook spreiden over de komende dagen van de Goede Week. In dat geval ga ik nu onmiddellijk naar punt VII.
Toen Jezus met hen aan een landgoed kwam dat Getsémane heette, sprak Hij tot zijn leerlingen: “Blijft hier zitten, terwijl Ik ginds ga bidden.” Petrus en de twee zonen van Zebedeüs nam Hij echter met zich mee. Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen sprak Hij tot hen: “Ik ben bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en waakt met Mij.” Nadat Hij een weinig verder was gegaan, wierp Hij zich plat ter aarde en bad: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt.” Toen ging hij naar zijn leerlingen en vond hen in slaap; en Hij sprak tot Petrus: “Ging het dan uw krachten te boven een uur met Mij te waken? Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.” Hij verwijderde zich voor de tweede keer en weer bad Hij: “Vader, als het niet mogelijk is dat die beker voorbijgaat zonder dat Ik hem drink: dat dan uw wil geschiede.” En teruggekomen vond Hij hen weer in slaap, want hun oogleden waren zwaar. Hij liet hen met rust, ging weer heen en bad voor de derde maal, nogmaals met dezelfde woorden. Daarna ging Hij naar zijn leerlingen en sprak tot hen: “Slaapt dan maar door en rust uit! Nu is het uur gekomen, waarop de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van zondaars. Staat op, laten we gaan; mijn verrader is nabij.” (Mt 26,36-46)
Heer Jezus, in de verschrikkelijke innerlijke strijd in de hof van Olijven, werd je geconfronteerd met de onmacht en de slaap van zijn geliefde leerlingen. Hoe alleen moet je je gevoeld hebben. Toch kwam er geen enkele boze reactie uit je mond, tot je aan je leerlingen met zachtmoedigheid hebt gezegd: “Slaapt dan maar door en rust uit!”
Zo dikwijls ben ik niet in staat om met jou, Jezus, te waken en bij je te zijn. En telkens weer opnieuw treedt jij me tegemoet met mildheid en barmhartigheid … .
Hij was nog niet uitgesproken, of daar kwam Judas, een van de twaalf, vergezeld van een grote bende met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters en de oudsten van het volk. Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen: “Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.” Hij ging recht op Jezus af en zei: “Gegroet Rabbi”, en hij kuste Hem. Jezus sprak tot hem: “Vriend, zijt ge daarvoor hier?” Toen kwamen zij naar voren, grepen Jezus vast en maakten zich van Hem meester. Maar een van Jezus’ gezellen greep naar zijn zwaard, trok het en sloeg met een houw de knecht van de hogepriester het oor af. Toen sprak Jezus tot hem: “Steek uw zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. Of meent ge soms dat Ik niet de hulp van mijn Vader kan inroepen, die Mij dan aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen dat het zo gebeuren moet?” […] (Mt 26,47-54)
Heer Jezus, met een kus, een gebaar doorgaans vol affectie, word je door Judas, één van de apostelen die je zelf hebt gekozen, verraden. Je spreekt Hem aan met ‘vriend’. En wanneer één van je leerlingen naar het zwaard grijpt, wijs je alle geweld af. Je blijft de nederige koning in zachtmoedigheid.
Zo dikwijls maken boosheid en geweld zich van mij meester, in mijn gedachten, in mijn woorden, misschien zelfs in mijn handelingen. En toch blijf jij, Jezus, me aanspreken met ‘vriend’!
Nu zij Jezus in hun macht hadden, voerden zij Hem naar de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. […] De hogepriester en het hele Sanhedrin zochten naar een schijngetuigenis tegen Jezus om hem ter dood te brengen. Maar ze vonden er geen, ofschoon er vele valse getuigen optraden. Ten slotte echter kwamen er twee verklaren: “Die man daar heeft beweerd: Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.” Toen stond de hogepriester op en sprak tot Hem: “Geeft Ge geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?” Maar Jezus bleef zwijgen. Toen sprak de hogepriester tot Hem: “Ik bezweer U bij de levende God ons te zeggen of Gij de Christus zijt, de Zoon van God.” Jezus gaf hem ten antwoord: “Gij zegt het. Maar Ik zeg U: vanaf nu zult ge de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen op de wolken des hemels.” Toen scheurde de hogepriester zijn kleed en riep uit: “Hij heeft God gelasterd; waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Gij hebt nu toch de godslastering gehoord! Wat denkt gij daarvan?” Zij antwoordden: “Hij verdient de doodstraf.” Daarop spuwden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem met de vuist; anderen sloegen Hem met een stok, terwijl ze zeiden: “Wees nu eens voor ons profeet, Messias: wie is het die U geslagen heeft?” […]
Bij het aanbreken van de morgen kwamen alle hogepriesters en oudsten van het volk in vergadering bijeen en spraken over Jezus het doodvonnis uit. Geboeid leidde men Hem weg en leverde Hem uit aan de landvoogd Pilatus. […]
Jezus werd voor de landvoogd geleid en deze stelde Hem de vraag: “Zijt Gij de koning der Joden?” Jezus antwoordde: “Gij zegt het.” Op de beschuldigingen door de hogepriesters en de oudsten tegen Hem ingebracht gaf Hij geen enkel antwoord. Toen zeide Pilatus tot Hem: “Hoort Gij niet wat ze allemaal tegen U inbrengen?” Maar Hij gaf hem geen antwoord op welk punt dan ook, zodat de landvoogd hoogst verbaasd was.
[…] Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee in het pretorium en verzamelden de hele afdeling rondom Hem. Zij trokken Hem zijn kleren uit en hingen Hem een rode mantel om. Ook vlochten ze een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in de rechterhand. Dan vielen ze voor Hem op de knieën en bespotten Hem met de woorden: “Gegroet, koning der Joden!” Ze bespuwden Hem, pakten de rietstok en sloegen Hem op het hoofd. Nadat zij hun spel met Hem gedreven hadden, ontdeden ze Hem van de mantel, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en voerden Hem weg ter kruisiging. […] (Mt 26, 57 – 27,31)
Heer Jezus, op de valse beschuldigingen, de vernederingen en de spot, de vuist- en stokslagen, het geweld, heb je in het geheel niet gereageerd. Je incasseerde maar, zonder je te verdedigen, zonder te weerleggen. En hun spel heb je niet meegespeeld. Je zwijgt. Je blijft zachtmoedig en nederig, trouw aan jezelf, trouw aan je zending. Alleen op de vragen wie je bent, heb je rustig geantwoord.
Met Pilatus ben ik verbaasd. Ik blijf lang stilstaan bij het zwijgen van Jezus. Hoe anders reageer ik op valse beschuldigingen, vernederingen, geweld. Leer mij, Jezus, te handelen zoals jij.
[…] Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door er om te dobbelen; en daar neergezeten bleven ze de wacht bij Hem houden. Boven zijn hoofd bracht men een opschrift aan met de reden van zijn veroordeling: “Dit is Jezus, de koning der Joden.” Samen met Hem werden ook twee rovers gekruisigd, de een rechts, de ander links. Voorbijgangers hoonden Hem, terwijl ze het hoofd schudden en zeiden: “Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van dat kruis af!” In dezelfde geest zeiden de hogepriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend: “Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden. Hij is toch de koning van Israël. Laat Hem nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij stelt vertrouwen in God; laat Die Hem nu bevrijden, als Hij behagen in Hem heeft. Hij heeft immers gezegd: Ik ben de Zoon van God!” Zelfs de rovers, die samen met Hem gekruisigd waren, voegden Hem soortgelijke beschimpingen toe. (Mt 27,35-44)
Heer Jezus, naakt hang jij aan het kruis, als een misdadiger tussen de rovers. Zelfs nu, in dit uur van verschrikkelijk lijden, word je uitgelachen en uitgedaagd. Het kan niet zijn dat het je niet geraakt heeft. Misschien is deze pijn nog erger dan die van je wonden. Maar je laat begaan. Hoe ver reikt je zachtmoedigheid?
Ook ik daag je soms uit. Ook ik heb het soms moeilijk met het kruis. En ik kom zo vaak anders uit de hoek dan jij. Leer mij je te volgen op jouw weg. Geef mij jouw vertrouwen in de Vader.
Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land, tot aan het negende uur toe. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem uit: “Eli, Eli, lema sabaktani?" dat wil zeggen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Enkelen van de omstanders die het hoorden, zeiden: “Hij roept om Elia!” Onmiddellijk daarop ging een van hen een spons halen, stak ze op een rietstok en bood Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: “Laat dat! Wij willen eens zien of Elia Hem komt redden.” Jezus slaakte andermaal een luide kreet en gaf de geest. […] (Mt 27,45-50)
Heer Jezus, met een laatste kreet ben je de dood ingegaan; een kreet van pijn, zeer zeker; maar ook een kreet waarin je je laatste krachten hebt uitgeschreeuwd. Tot in die laatste kreet heb je jezelf gegeven. Alles is nu volbracht. Alle liefde is getoond.
Jezus, wanneer ook ik mij van God verlaten weet en het kan uitschreeuwen zoals jij, leer mij dan vertrouwvol te wachten op Zijn initiatief.
- Ik zeg nu aan de Heer in heel gewone woorden – zoals ik het aan een vriend zou zeggen – wat mij in dit evangelie getroffen heeft.
Ik formuleer vervolgens enkele gebedsintenties. Bijvoorbeeld:
- Voor alle christenen die in deze Goede Week in bijzondere omstandigheden het sterven en verrijzen van Jezus gedenken. Dat de verbondenheid met de Heer – ondanks de beperkingen – mag groeien om Hem van meer nabij te kunnen volgen.
- Voor wie getroffen worden door ziekte, verlies of geweld. Dat zij de hoop niet verliezen. Dat het paasmysterie van Jezus hen mag sterken.
- Voor christenen die omwille van hun geloof vervolgd worden. Om trouw en volharding in de Geest van Jezus.
- Voor wie eenzaam sterven, voor wie leven in angst, om vertrouwen in Jezus die ons van dood naar leven is voorgegaan.
- Voor allen die in deze moeilijke tijden het beste van zichzelf geven om anderen nabij of van dienst te zijn. Om diepe vreugde en voldoening.
Ik besluit met een Onze Vader of met onderstaand gebed.
Almachtige, eeuwige God,
ter wille van ons allen, hebt Gij uw Zoon en onze Heiland
mens laten worden en het kruis laten dragen,
opdat ook de leerlingen de wegen van de Meester zouden volgen.
Geef dat wij ons eigen kunnen maken wat Hij ons leerde in zijn lijden
en dat wij mogen delen in de vreugde van zijn verrijzenis.
Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U en de Heilige Geest
leeft en heerst, God, door de eeuwen der eeuwen.