- Indien mogelijk neem ik een kruisbeeld of een icoon en steek er een kaars bij aan.
- Ik maak bewust en langzaam een kruisteken en ik zeg: “In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.”
- Ik neem de tijd om er mij van bewust te worden dat ik voor God kom, in de tegenwoordigheid van Vader, Zoon en heilige Geest. Hij is er. Hij ziet mij. En zijn verlangen naar mij is groter dan dat van mij naar Hem.
- Ik druk het verlangen uit om zelf ook aanwezig te zijn: om er te zijn voor God, met heel mijn hart op Hem gericht, op zijn Woord. Ik vraag aan de heilige Geest om mij daarbij te helpen. Ik vraag dat ik ontvankelijk mag zijn voor het woord dat God tot mij persoonlijk richt : “Kom, heilige Geest, help mij om te luisteren naar wat God mij wil zeggen in het evangelie van deze 7de paaszondag.”
Ik lees nu luidop het evangelie volgens Johannes (17,1-11a)
1 In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: “Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. 2 Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. 3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus. 4 Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. 5 Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond.
6 Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. 7 Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt van U komt. 8 Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. 9 Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. 10 Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. 11 Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom.
- Ik neem de tijd om stil te staan bij wat mij treft in deze woorden van Jezus. Ik kan daarvoor de tekst een tweede keer lezen.
De onderstaande commentaar kan mij helpen om binnen te komen in dit evangelie.
Met Jezus en de apostelen bevind ik mij in de bovenzaal. Het is de avond vóór Jezus’ lijden en sterven. Het avondmaal is gedaan. Jezus heeft ook lang gesproken tot zijn leerlingen in wat wij de afscheidsrede noemen. Nu bidt Jezus. Ik beeld mij in dat ik er een discrete getuige mag van zijn. Ik zie hoe Jezus zijn ogen ten hemel slaat. Hij is helemaal naar de Vader gekeerd. Ik kijk naar Jezus. Wat straalt Hij uit? Wat doet het met mij om Hem in deze gebedshouding te zien en getuige te mogen zijn van zijn gebed? Wat maakt zijn bidden in mij wakker? Ik kan aan Jezus vragen om mij te leren bidden zoals Hij.
Ik hoor nu wat Jezus zegt. Hij spreekt God aan met “Vader”. Als niemand vóór Hem heeft Jezus een heel persoonlijke en vertrouwelijke band met God. Hij noemt Hem “Abba, Vader”. Dat is heel familiair. Hij spreekt tot God zoals een kind tot zijn vader. Tegelijk heeft Jezus ook een diep ontzag en een grote eerbied voor God. Hij is de Heer van hemel en aarde. Hoe is mijn relatie tot God? Ga ik vertrouwelijk met Hem om? Hoe spreek ik God aan in mijn gebed? Tot wie richt ik mij: tot de Vader, tot Jezus, … ?
Door luidop te bidden laat Jezus mij toe in zijn intieme relatie met de Vader. Ik mag deelnemen aan zijn gebed. Ik kan aan Jezus vragen om mij op te nemen in zijn gebed en samen met Hem voor de Vader te komen. Zo wordt zijn Vader ook mijn Vader.
“Het uur is gekomen”, zegt Jezus. Het is het uur waarover Hij reeds in het begin van zijn optreden heeft gesproken, op de bruiloft te Kana (2,4). Het is het uur van zijn passie en van zijn dood, maar ook van zijn verheffing en zijn verheerlijking. Sereen en vol vrede zegt Jezus heel rustig dat het uur thans is aangebroken. Jezus lijkt zijn lijden in alle vrijheid aanvaard te hebben.
“Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke.” In dit dramatisch uur vraagt Jezus niets voor zichzelf. Hij zoekt niet zijn eigen glorie. Jezus vraagt dat de Vader Hem in dit uur van vernedering en verwerping zou verheerlijken, dat Hij het gewicht van zijn liefde in de weegschaal zou leggen, dat de dood niet zijn ondergang zou worden, maar dat Hij er in tegendeel als de ‘Heer’ zou uit komen, ver-heer-lijkt. Jezus vraagt dat evenwel niet voor zichzelf als wel voor de Vader. “Opdat de Zoon U verheerlijke.” Ja, Jezus doet alles tot meerdere eer en glorie van God. Staat ook bij mij God in het centrum van mijn leven?
Bijna als een argument om Hem te verheerlijken beroept Jezus zich op de macht, de volmacht, die de Vader Hem gegeven heeft voor zijn zending te midden van de mensen: namelijk God leren kennen en hen eeuwig leven schenken. Als de Vader Hem die opdracht heeft gegeven, zou Hij nu dan zijn Zoon in de steek laten?
Eeuwig leven: dat is voor Jezus niet zozeer een toestand na de dood. Eeuwig leven is voor Hem een relatie die nu reeds begint en eens zijn voltooiing krijgt. Groeien in de kennis van de Vader en van de Zoon is binnenkomen in het eeuwig leven, in Gods leven, in een volheid van leven. Wat doet het mij om te beseffen dat mijn eeuwig leven al begonnen is? Ik kan aan Jezus de genade vragen om mij de Vader en ook Hemzelf beter te leren kennen.
Jezus heeft de Naam van God, God zelf, geopenbaard. Hij heeft Hem laten kennen zoals Hij is, door zijn woorden en in zijn daden. Ik haal mij nu voor de geest welke eigenschappen van God ik dankzij Jezus heb mogen leren kennen. Welk evangelieverhaal vertelt mij het meest over wie God voor mensen wil zijn? Ik kan Jezus daarvoor bedanken.
Van de mensen tot wie Jezus zich gezonden wist, zegt Hij dat zij Hem gegeven zijn. Hij beschouwt hen als een geschenk van Godswege. Jezus heeft het hier in zijn gebed ook over mij. Ook mij beschouwt Hij als een kostbaar geschenk Hem door de Vader toevertrouwd. Wat doet dit besef met mij?
“Zij hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt”, zegt Jezus. Hij heeft het nu over het geloof van zijn leerlingen. Ook over het mijne. Geloof ik inderdaad dat Jezus ons door God werd gezonden. Aanvaard ik Hem als de Messias, als mijn Redder, als de Verlosser van de wereld ? Wat wil ik nu aan Jezus zeggen?
En Jezus vervolgt: “Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.” Ik laat dat woord van Jezus in mij weerklinken. Ik herhaal het enkele keren. Het moet voor de leerlingen heel bijzonder zijn om te horen dat Jezus in dit uur ook voor hen bidt. Wat doet het mij te horen dat Jezus ook voor mij bidt? Ik verneem hierbij dat Hij dat doet omdat ik aan God toebehoor. Ik ben van Hem. Jezus vertrouwt mij toe aan zijn Vader: “Al het mijne is van U.”
Wat doet het met mij te horen dat ik eigenlijk aan God toebehoor? Dat ook de mensen rondom mij Hem toebehoren? Ik kan aan Jezus vragen om mij te laten delen in zijn kijk op mensen.
Wat betekent voor mij ‘bidden voor iemand”? Doe ik dat wel eens? Voor wie? En wat vraag ik dan aan God voor die persoon? Zeg ik het ook aan die persoon dat ik voor hem of haar bid? Wat ervaar ik wanneer iemand mij zegt dat hij of zij voor mij bidt? Heb ik er al eens aan gedacht aan iemand te vragen om voor mij te bidden?
- Ik zeg nu aan de Heer in heel gewone woorden – zoals ik het aan een vriend zou zeggen – wat mij in dit evangelie bijzonder getroffen heeft.
Ik formuleer vervolgens enkele gebedsintenties. Bijvoorbeeld:
- Voor wie hun leven wijden aan het gebed: monniken en monialen …
- Voor wie om een of andere reden niet meer kunnen bidden …
- Voor paus Franciscus die zo dikwijls vraagt om voor hem te bidden …
- Voor de leden van mijn gemeenschap met wie ik al zo lang geen eucharistie kon vieren …
- Voor wie zich in deze Pinksternoveen voorbereiden op het feest van Pinksteren …
- Voor één of meerdere personen die ik aan de Heer wil toevertrouwen …
- Voor wie zich voorbereid hebben op een sacrament en dat voorlopig niet kunnen ontvangen…
- Voor wie gebukt gaan onder de beperkende maatregelen …
Ik besluit met een Onze Vader