Tenslotte weten we dat Vader Triest veel sympathie had voor de Paus. Het zou ons te ver voeren om hierop in te gaan, maar we weten dat er onder de clerus van zijn tijd verschillende strekkingen waren. Er waren er die een grotere autonomie van de plaatselijke kerk (het bisdom) voorstonden, terwijl anderen – waartoe Triest waarschijnlijk behoorde – de nadruk legden op het gezag van de Paus. De moeilijkheden waarmee de toenmalige bisschop, Mgr. De Broglie te maken had, houden hier ook verband mee.
Dit alles zijn misschien redenen waarom het minder evident was om een diocesane congregatie te blijven. Wat er ook van zij, het staat buiten kijf dat een Pauselijke goedkeuring voor Triest en zijn vrienden van groot belang was.
Uiteindelijk werd deze goedkeuring ontvangen in een schrijven van 9 september 1816, ondertekend door kardinaal Carafa di Trajetto. Onze congregatie was een van de eerste die een Pauselijke goedkeuring ontving. De reisgezel van Vader Triest, Karel Nerinckx was minder fortuinlijk, want hij ontving de pauselijke goedkeuring niet.
Wellicht had de congregatie toch op zeer korte tijd een zekere stabiliteit gekregen. Aan vitaliteit ontbrak het zeker niet. De congregatie groeide heel vlug, zowel wat het aantal leden betreft als het aantal kloosters. In 1816 telde de jonge congregatie al zes vestigingsplaatsen: Lovendegem, Gent (1805), Gent – (het St. Jozef’s huis – asiel voor krankzinnig vrouwen (1808), Kortrijk (1814), Zaffelare (1815) en Sint Denijs (1815).
De terugweg naar Gent verliep ongeveer via dezelfde etappes als de heenreis. Via Rijsel bereikte Vader Triest Gent op 13 juni, de dag waarop het feest van h. Hart werd gevierd. De verering van het H.Hart was en is een belangrijke devotie in de congregatie. Terugkeren op deze datum was wellicht meer dan symbolisch.
Hiermee sluiten wij onze virtuele reis af.