Het 18e-eeuwse verenigingsleven de Sint-Sebastiaansgilde en de Broederschappen
In de 18e eeuw was de gilde prominent aanwezig in het Kampenhoutse verenigingsleven. Ze rekruteerde toen vooral uit de elite van de parochie. Haar hoofdman was en is nog altijd de heer van Wilder. Het religieuze aspect, met name de verering van hun patroon Sint-Sebastiaan, speelde bij de gildenbroeders een voorname rol. Een hoogtepunt van het gildenleven was en is de driejaarlijkse koningsschieting. In vele parochies werd de houten of ijzeren vogel aan de kerktoren bevestigd en van op het kerkhof afgeschoten. Natuurlijk werd de kerk daarbij geregeld beschadigd. In het begin van de 18e eeuw werd de torenschieting verboden. De wip kreeg een plaats aan de rand van het dorp. Voor Kampenhout was dat de wippewei aan de Lauterweg. De bisschop liet zijn dekens tijdens de jaarlijkse visitatie nagaan of de wipschieting voortaan in de periferie van de dorpskom gebeurde. Wel bleef het toegelaten de kerkklokken te luiden, wanneer de gilde een nieuwe koning kreeg. Ook dat gebruik bleef tot vandaag in ere.
Andere verenigingen waren de Broederschap van de Heilige Rozenkrans, de Broederschap van de Gedurige Aanbidding van het Heilig Sacrament en de Broederschap der Gelovige Zielen, ook wel de Confraterniteit van de Zielen der Overledenen genoemd. Deze confrérieën waren toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. Aan het lidmaatschap was een volle aflaat voor het hiernamaals verbonden. De oudste broederschap was deze van de Heilige Rozenkrans. De ledenlijsten gaan terug tot 1708. Een jaarlijks hoogtepunt in het verenigingsleven was de processie. De gilde en de broederschappen toonden zich dan in vol ornaat aan hun dorpsgenoten. De oorspronkelijke boeteprocessie groeide uit tot een manifestatie van pracht en praal. Een bedevaartvaantje uit die tijd geeft aan dat Kampenhout in de omliggende parochies gekend was als bedevaartsoord.
De Franse periode (1792 - 1815)
De Franse invallen en de revolutiejaren zetten ook onze regionen op hun kop. Er komt vanuit Frankrijk een stevige antiklerikale wetgeving. Kerkelijke bezittingen worden verbeurd verklaard. Elke manifestatie van de eredienst naar buiten toe wordt verboden. Geestelijken mogen in het openbaar geen kerkelijke gewaden dragen. De priesters moeten zich onderwerpen aan de republiek en de eed van haat tegen de kroon afleggen. Veel priesters weigeren en zijn van dat ogenblik af vogelvrij. De gendarmes zetten een klopjacht in en pakken meerdere priesters op. Zo ook de Kampenhoutse pastoor Johannes Franciscus Van Hilleghem (1792 - 1803). Hij wordt in februari 1799 gevangen gezet in de Hallepoort te Brussel. Maandenlang verblijft hij in gevangenschap. Zijn onderpastoor Franciscus Vanderpoorten kan in de parochie blijven en zet wellicht vanuit een onderduikadres de zielzorg verder. In de doopregisters staat genoteerd dat hij slechts bij gelegenheid kan dopen en niet drie dagen na de geboorte van het kindje, zoals toen gebruikelijk was. Ook van Nederokkerzeel en Boortmeerbeek schrijft hij dopen in, allicht omdat deze parochies zonder priester waren.
Ook de gewone parochiaan had het tijdens de Franse bezetting moeilijk. Heel wat troepen zijn in die jaren door Kampenhout getrokken. De boeren waren verplicht logies en eten te verschaffen aan de militairen, hun zonen werden opgeroepen om soldaat te worden. De modale mens werd weer geconfronteerd met de rauwe realiteit van oorlog en bezetting. De Leuvenaar Jan-Baptist Hous, pruikenmaker en later brievenbesteller, heeft de dagelijkse perikelen van deze bewogen tijd in en om Leuven geregistreerd in zijn dagboek. In maart 1814 trok een machtige alliantie tegen de Fransen doorheen ons land. Onder hen waren kozakken uit Rusland, Zweden, de Duitse staten en soldaten uit Holland en Engeland. Jan-Baptist Hous noteert: "Op alle steenwegen waar troepen van de geallieerde mogendheden passeren, zijn de huizen gesloten en uithangborden ingetrokken. Zij komen eten en drinken, gaan weg zonder te betalen en geven soms nog slaag ook." In mei 1814 werden de manschappen van de hertog van Brunswijk in onze streek ingekwartierd. Men schatte het voetvolk in de dorpen rond Leuven, waaronder ook Kampenhout, op 12.000 man. De grote pachthoven waren verplicht tot 40 soldaten in te kwartieren. In juli 1814 moesten de boeren Pruisische soldaten logies geven. Uiteraard bracht dit alles alweer ellende, hongersnood en armoede mee voor de gewone mensen.
5. De 19e-eeuwse parochie
De Franse omwenteling had de maatschappij een nieuw gezicht gegeven. Kerk en staat waren eeuwenlang verstrengeld geweest. De 19e eeuw bracht een bruuske ommekeer in dit ancien régime.
Welke veranderingen stelden de gelovigen vast?
De oprichting van de burgerlijke stand was wel het meest in het oog springend. De belangrijke momenten in een mensenleven, zoals geboorte, huwelijk en overlijden, dienden eerst opgeschreven te worden in de bevolkingsregisters van de gemeente. Daarna kon de pastoor de sacrale bevestiging noteren in de parochieregisters.
Het tiendensysteem werd afgeschaft. De abdij van Kortenberg, sedert de 12e eeuw tiendenheffer in Kampenhout, kon geen rechten meer doen gelden. Vage, door de jaren gegroeide afspraken over het onderhoud van de kerk en de pastorij en over de vergoeding van de pastoor gaven eeuwenlang aanleiding tot betwistingen en processen. Voortaan was het de taak van de kerkfabriek om de goederen en inkomsten van de parochie te beheren. In samenspraak met de gemeentelijke overheid onderhield ze het parochiaal patrimonium. En de pastoor kreeg een vergoeding van de staat.
De zorg voor armen en behoeftigen was sedert de Middeleeuwen in handen van de Heilige Geesttafel. Deze kerkelijke instelling werd geleidelijk afgeschaft. De burgerlijke overheid nam deze dienstverlening over. De 'Burgerlijke Godshuizen der Gemeente' stichtten op 6 juli 1886 een rusthuis voor bejaarden in Kampenhout. Tot 1976 hebben religieuzen er gezorgd voor de bewoners. Eerst de Liefdezusters van de Verrezen Zaligmaker uit Sint-Niklaas, daarna de Zusters van de Heilige Jozef uit Evere. Sedert 1977 wordt het rusthuis beheerd door het OCMW.
Er was een nieuwe wereld ontstaan, een rationeel doordachte maatschappij, die brak met de vertrouwde gebruiken van het verleden. Voor de pastoor en zijn gelovigen moet dit moeilijk te harden geweest zijn. De tradities en gevoeligheden van voordien konden niet van de ene op de andere dag overboord gegooid worden.
Het blijvend belang van het religieus decorum
Tijdens de Franse bezetting hadden de parochianen veel heiligenbeelden en kerkornamenten verstopt op zolders.Kerkelijke bezittingen waren verbeurd verklaard of in beslag genomen. In 1809 maakten pastoor P.J. Verbuecken en zijn rentmeester H. Van der Meeren een nieuw register op van de bezittingen van de kerk. Duidelijk van hun stuk gebracht door deze verwarde tijden noteren ze: "Veel is verloren gegaan in voorgaande revolutiejaren. Deze periode was niet aangenaam en ze heeft ons veel droefheid gebracht." Ook in 1830, na de Belgische onafhankelijkheid, wordt door pastoor Bernardus Brems een nieuw register opgesteld van de Kampenhoutse kerkelijke goederen, ornamenten en meubelen. Uit beide registers kunnen we afleiden dat de pastoor en zijn gelovigen nog steeds kinderen van de Contrareformatie waren. Alles wat met de opluistering van de eredienst te maken had, werd nauwkeurig omschreven. Kazuifels, kelklinnen, doeken voor de communiebank, monstrans, ciborie ¼ De zucht naar religieus decorum en de devotie waren zeker niet verdwenen. Ze zaten ingebakken in de volksaard.
Ook de relieken die onze kerk had, kregen ruime aandacht. In 1830 werden alle toelatingsbrieven van de aartsbisschop ter verering van de relikwieën in het register mee ingebonden. Onze parochie bezat toen al een relikwie van het Heilig Kruis van Jezus en relikwieën van de heilige Donatus en de heilige Rochus. Nieuw waren een relikwie van de heilige Barbara en de heilige Anna. Barbara werd aangeroepen tegen onweer en brand. Anna, de moeder van Maria, was de tweede patroonheilige van onze kerk. Opvallend was in deze periode ook de zorg voor het miraculeuze beeld van Onze-Lieve-Vrouw. Vooral de Broederschap van de Heilige Rozenkrans nam deze taak waar. Het beeld was getooid met een wit zijden kleed, geborduurd met bloemen, en een rode fluwelen mantel, overtrokken met tule. Het droeg een zilveren kroon, een scepter en een gouden halssnoer.
Het organisatiekatholicisme
Binnen de parochies nam het verenigingsleven tijdens de 19e eeuw een almaar belangrijker plaats in. De samenleving veranderde snel. Liberale en antiklerikale stromingen maakten komaf met het katholiek-religieuze monopolie van het ancien régime. In deze moderne samenleving zochten de katholieke gemeenschap en de priester naar een nieuwe identiteit. Ze vonden die in het verenigingsleven.
Naast de aloude gilde en de broederschappen ontstonden nieuwe verenigingen. In 1844 stichtte pastoor Brems te Kampenhout de Bond van het Heilig Hart. In de katholieke traditie staat het Heilig Hart voor Jezus' mateloze liefde. Gedurende de 19e en nog in het begin van de 20e eeuw kende deze devotie een hoge bloei. De eerste vrijdag van de maand was aan de verering toegewijd. Wijkmeesters nodigden de leden uit om aanwezig te zijn in de vroegmis en te communiceren. De mannen hadden een rode lidkaart, de vrouwen een groene. Een stempel van de pastoor op de lidkaart bevestigde de aanwezigheid in de eucharistieviering. In 1866 stichtte pastoor J.-B. De Coster drie nieuwe congregaties. Voor de huisvrouwen was er de Congregatie van de Christene Moeders, die zich naast gebed en lezingen vooral richtte op solidariteit. Jaarlijks rond 8 december deelde zij kleren en warme dekens uit aan minder fortuinlijke gezinnen. De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel was de meest populaire. Het lidmaatschap bedroeg 0,5 frank en stond open voor zowel mannen als vrouwen. Zij vierden de mariale feestdagen en het hoogtepunt van hun werking was de jaarlijkse bedevaart naar Scherpenheuvel. Bij hun overlijden hadden de leden recht op een gedachtenismis. In 1900 telde het ledenregister 300 Kampenhoutenaren uit alle wijken. De broederschap floreerde tot 1930.
De Congregatie van de Jonge Dochters van Maria werd eveneens in 1866 boven de doopvont gehouden. Vanaf hun eerste communie konden de meisjes aanvaard worden. De leden werd gevraagd regelmatig de rozenkrans te bidden, de zieken te bezoeken en de stervenden bij te staan. De Mariaverering stond centraal. Het onderliggende doel was "de meisjes in zedigheid en eenvoud op te voeden en ze verwijderd te houden van wereldse feesten en danspartijen". Tweemaal per maand verzamelden ze in de kerk. De bijeenkomst begon met de lofzang Veni Creator. Dan kwamen de antifonen tot de Heilige Maagd. En na de onderrichting volgde de litanie van Maria, een mooi gebed, hoofdzakelijk bestaande uit poëtische beschrijvingen van Onze-Lieve-Vrouw, waarvan hier een fragment:
- Maria, Stella matutina
Maria, Morgenster
- Salus infirmorum
Behoudenis der Kranken
- Refugium peccatorum
Toevlucht der Zondaars
- Consolatrix affictorum
Troosteres der Bedrukten
- Auxilium Christianorum
Hulp der Christenen
- Regina Angelorum
Koningin der Engelen.
Bij de stichting kende de congregatie 48 leden. In 1900 waren 150 meisjes ingeschreven. De ledenlijst eindigt in 1958. De tijdsgeest veranderde. Een van de eerste leden van de congregatie en latere prefecte was juffrouw Maria Coen (°1847 - +1910). Zij schonk een glasraam voor de nieuwe kerk. Het is tot vandaag de derde statie van de kruisweg.
Kampenhout was op het einde van de 19e eeuw een hoofdzakelijk agrarische gemeente. Voor de landbouwers en de toen zowat dertig melkboeren die bijna dagelijks in Brussel hun producten gingen verkopen, werd in 1897 de Boerengilde opgericht. Dat jaar lieten 81 boeren zich inschrijven voor 1 frank. Officieel zette deze vereniging zich in voor de morele, intellectuele en sociaal- economische vorming van de landbouwers. Op het programma stonden vormingscursussen en coöperatieve aankopen. De lokale Kampenhoutse afdeling was zoals elders op parochiale leest geschoeid. De eerste proost was pastoor Jan-Baptist de Coster.
Bouw van de neogotische kerk
Een onbetwistbaar hoogtepunt in onze parochiegeschiedenis is de bouw van een nieuwe kerk. Het aloude gebouw was dikwijls verwoest en met schaarse middelen weer opgebouwd. Volgens architect Hensotte, die in 1870 werd belast met het opmaken van een staat van verval, was het onmogelijk het gebouw te restaureren. Vooral de toren vormde een gevaar voor de veiligheid. Gemeentebestuur, kerkfabriek en pastoor De Coster beslisten dan het gebouw af te breken. Hensotte tekende plannen voor een neogotische kerk en maakte een eerste raming op ten bedrage van 132.524,76 frank. Het kerkhof, eeuwenlang rond de kerk gelegen, werd verplaatst naar de huidige locatie aan de Rusthuisstraat. In de pastorijtuin werd een noodkerk opgetrokken. De plannen werden goedgekeurd. Na aanbesteding kreeg aannemer Peeters uit Neder-over-Heembeek het werk voor 146.880 frank toegewezen. In 1875 werd het gebouw plechtig ingewijd.
Waar kwam deze nieuwe voorliefde voor de gotische stijl vandaan? In België en ook in de ons omringende landen was een enorme bouwactiviteit in de stijl van de neogotiek vast te stellen. Uit het pragmatisme en het rationele van de Verlichting was een versnelde wereld gegroeid. De moderniteit ontwrichtte de traditionele samenleving. Hierdoor wonnen de Middeleeuwen nieuwe aantrekkingskracht. De gotiek was de kunststijl met de spitse bogen en verticale lijnen die de verbondenheid met God beklemtoonde.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.