Ik geleid en weid. Ik hoed en voed, laaf en zalf. Ik wijd mijn dagen aan mijn schapen. Ik ken hun namen, zij kennen mijn stem. Ik ben de deur. Ik geef wagenwijde toegang, tot mijn Vaders liefde, tot leven in overvloed.’
Tegen de avond drijven de herders hun dieren bijeen, ze brengen ze onder in de schaapskooi en vertrouwen ze toe aan de wachter van de nacht. Komen ze ’s ochtends weer, dan hoeven ze maar te roepen. Uit die vertrouwde herderspraktijk grijpt de Heer zijn gelijkenissen. Toch begrijpen ze Hem niet, nog niet …
Ook Petrus, de loochenaar die Kerkrots werd, spreekt zaterdag in de Handelingen en in zijn brief van roepen en roeping, van doen wat Hij deed. Zijn oude Kerk is op de zingevingsmarkt van onze dagen maar één van de vele kramen. Maar zonder herders, pastores, gedrevenen in de kern kan ze niet. Op Herdersdag gedenken we de geroepenen die we bij ons (hadden en) hebben, die hier stem, deur, weg, hoeder willen zijn. En we smeken dat er weer meer gehoor geven. Ze zijn nodig, broodnodig, om te dienen, om te roepen tot de dienst. Want ‘een Kerk die niet dient, dient tot niets’.
U komt zaterdag en zondag als geroepen!