Het begon anders behoorlijk kansarm. De barse herberg, de barensnood, de voederbak … Lukas vertelt met vaart. Hij boeit met snelle wissels en felle contrasten. Van de groten der aarde naar het gemene volk. Van de broeierige Davidstad naar de serene vlakte. Van bitse, bekrompen stedelingen naar de wakkere buitenwacht. Van donker gedoe naar helder hemellicht. Van bevangenheid naar blijdschap. Maar de volleerde verteller laat alle ruimte voor inleving en verbeelding. Het moet wat geweest zijn! De barre geboorte, de vervaarlijk laag scherende engelen, hun boodschap, glans en gloria, de herders van hun melk.
Ach, het alom schijnend licht van deze dagen, de zachte zang, de romantiek en vertedering, het mag, het moet. Zolang het niet verglijdt naar goedkope troep. Zolang het niet de grote leegte schamel toedekt. Zolang het de echte kerstglans niet … dooft. De stal, de sterren en bomen zijn zoete garnituur. De klare waarheid is Gods weergaloze ingreep. Kerstmis kan, als Hij weer mens mag worden, als zijn milde menslievendheid in ons woont, als dat weerloze Kribbekind drijfveer wordt van ons doen. Ik wens u het innig besef van Maria en Jozef, de krop in de keel van de herders, de hoge vreugde van de hemelingen. En laat niet na ze te delen met velen. Want als we de klare kerstkern niet blootleggen en doorgeven, dan bergen we hem beter in het vriesvak of voorgoed in het museum.
Glorie aan God en vrede aan allen die Hem ter harte gaan. Zalig kerstfeest!