De eenentwintigste zondag houdt de Heer onder zijn leerlingen een kleine rondvraag. Hij wil weten, waar ‘de mensen’ Hem situeren. Die houden het bij de gangbare categorieën. Als Hij daarop naar hun mening vraagt, is Simon weer niet meer te houden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de Levende.’ Daarmee overstijgt hij nog geen beetje de heersende messiasverwachting!
Tien op tien en een bank vooruit? Simons woord is oneindig meer dan een categorie, het is ferme en persoonlijke belijdenis van geloof. En Jezus’ antwoord is navenant. Hij herdoopt de zoon van Jona. Simon wordt Petrus, de kleingelovige van het woelige water Kerkrots. Ook deze nieuwe naam is oneindig meer dan titel, ambt of sleutelmacht. Zoals doopouders bij de naamgeving doen, legt de Heer daarin zijn vol geloof in de apostel, zijn verhopen en betrouwen, zijn toezegging en toerusting, zijn onvoorwaardelijke liefde. Daarop verbiedt Hij zijn vertrouwelingen, nu al zijn ware wezen te onthullen. Er zou, er moest nog zoveel gebeuren. Denk alleen maar aan de kraaiende haan in de nacht van de uitlevering …
‘Wie mag Ik zijn voor jou?’ De vraag is ook aan ons gesteld. En wat doen wij? De Heer in ons denken inpassen en inperken? Of Hem onvoorwaardelijk geloven? Pas daarmee op. Zo’n Petrusbelijdenis is nooit vrijblijvend, maar altijd geladen met engagement.