De ‘zevende dag’ is een actuaprogramma op de VRT op zondagmorgen. En op maandagmorgen trekken we (met lichte tegenzin?) opnieuw naar school of naar ons werk. Dus dat is dan de ‘eerste dag’ (van de week). En nu spreken we over een ‘achtste dag’? Wanneer valt die dan…? Hoe ingewikkeld kan het zijn? Welnu, om duidelijk te maken wat die ‘achtste dag’ voor christenen betekent én hoe actueel dat kan zijn, nemen we je eerst mee in het Bijbelse verhaal van de schepping.
Lees hier onze visietekst over het nieuwe jaarthema 'De achtste dag', geschreven door Peter Malfliet.
1. Schepping en bevrijding
Geloofsgetuigenis
Op 24 december 1968 draaiden de Amerikaanse astronauten van Apollo 8 rond de maan. Omdat zij de eerste mensen waren die de achterkant van de maan te zien kregen, bevonden zij zich in een verheven stemming. De kapitein van het ruimteschip, Borman, greep toen naar zijn bijbel en las het scheppingsverhaal voor waarmee onze Bijbel begint: “In het begin schiep God de hemel en de aarde...” (Gn 1,1). In de ruimtecabine was het stil, in het vluchtcentrum Houston was het stil, en omdat deze scène over de hele wereld rechtstreeks werd uitgezonden werd het op die kerstavond ook in vele huiskamers stil.
Het aanhoren vanuit een ruimtecabine van de openingsbladzijden van onze bijbel, was een merkwaardige gebeurtenis. Wetenschap en spitstechnologie die hun meest doorgedreven toepassing vinden in de ruimtevaart, bleken plotseling op een verrassende wijze verzoenbaar met een eeuwenoud verhaal dat - letterlijk gelezen - helemaal niet meer beantwoordt aan de hedendaagse inzichten over het ontstaan van mens en wereld. Hier werd duidelijk wat deze tekst wel en niet is. Het is geen les in geschiedenis of biologie, heeft geen wetenschappelijke pretenties.
Het is wel degelijk een verhaal, geschreven in een poëtische taal, dat bedoeld is als een geloofsgetuigenis over de zin van ons bestaan, over de oorsprong en het doel van alles wat er is.
Twee scheppingsverhalen
Het Bijbelboek Genesis (‘over het ontstaan’) bevat twee scheppingsverhalen. Het eerste waarin God de wereld schept in zeven dagen, eindigt in hoofdstuk 2, 4a: "Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde, zoals ze geschapen zijn.” In vers 4b begint er een nieuw scheppingsverhaal. Het lijkt wel alsof alles van voren af aan opnieuw begint. In dit verhaal boetseert God de mens “uit stof dat Hij van de aarde nam en Hij blaast hem de levensadem in de neus.” Hij brengt de mens in een prachtige tuin, maar God stelt vast dat de mens eenzaam blijft: “Ik ga een hulp maken die voor hem past.” Hij boetseert de dieren die de mens namen mag geven, maar iemand die bij hem past vindt de mens niet. Toen liet God de mens in een diepe slaap vallen en dichtbij zijn hart, nam Hij een rib en vormde haar tot een medemens. “Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees,” riep de mens uit.
Het tweede scheppingsverhaal is plastischer. God boetseert en bewerkt een rib, Hij denkt na en overlegt ... Dit verhaal is dan ook ouder dan het eerste scheppingsverhaal. God doet er eigenlijk niets. Hij spreekt en het gebeurt: “God sprak… Zo gebeurde het. … God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag.” En zo gaat het zes dagen na elkaar. Op de zesde dag schept Hij de mens: “God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem: mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” Precies zoals in het tweede scheppingsverhaal wordt de mens geschapen in relatie. Zo is hij beeld van God. En ook God is geen eenzaam wezen ergens achter de wolken.
Heel de Schrift door zal blijken dat God betrokken is op de mensen en de wereld.
Schepping in bevrijding
Daar, in Babylon, ontstond het eerste scheppingsverhaal. Omdat de vroegere politieke leiders gevangen genomen, gesneuveld of omgebracht waren, namen de priesters de leiding van het volk in handen. Zij wilden voorkomen dat de ballingen de vreemde levensgewoonten van Babel zouden overnemen en hun verbond met God zouden vergeten. Ook dringen ze er op aan dat de ballingen een andere kalender dan die van de Babyloniërs zouden volgen. Voor de joden zijn niet de vijfde en de tiende dag iets speciaals, maar wel de zevende dag: de sabbat. Die dag houden ze op met werken. Die dag voelen ze zich het volk van God. Ook vierden zij de feesten van de Babyloniërs niet mee.
Vooral niet de nieuwjaarsfeesten die in de lente gevierd werden. Dan werd namelijk de lof gezongen van Mardoek, de stadsgod van Babylon. Hij leverde in het begin van de oertijd een gevecht met Tiamat, de godin van de chaos. Mardoek vocht tegen Tiamat, kliefde haar in twee delen en vormde uit de ene helft van haar lijf het hemelgewelf en uit de andere de aardbodem. Haar trawanten, de duivelse tussenmachten tussen licht en duisternis, wees hij elk een plaats toe aan de hemel en maakte hen tot sterrengoden. De wil van de goden was kenbaar: aan de loop van de sterren was te zien wat de goden wilden. Elk jaar, tijdens het nieuwjaarsfeest, werd aan Mardoek gevraagd om de natuur opnieuw tot leven te brengen.
De joodse priesters leerden de joden dat niet Mardoek, niet de sterren of de planeten goden waren en over het lot van de mensen beschikten. Alleen hun God, de God van uittocht en verbond, heeft deze wereld gewild en hemel en aarde geschapen.
Dit inzicht schreven de priesters neer in een lied, in een hymne met zeven strofen, één voor elke dag. Zij spraken niet langer over het lijf van de godin, maar over water en aarde. Zij verklaarden dat de wereld niet ontstaan is uit een wrede godentwist, maar door een majesteitelijk spreken van God: “God sprak ... Zo gebeurde het.”. De sterren zijn geen goden of halfgoden, maar simpele “lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten.” (Gn1,15). En de mens is een vrij schepsel. Er zijn geen duistere machten om voor door de knieën te gaan. Er is slechts één God om te aanbidden.
Kortom, tegen Babel is dit scheppingslied geschreven als een tegen-lied, een ‘protestsong’ tegen de ‘Babels’ van toen en vandaag en altijd, tegen angstaanjagende goddelijke machten die de mens in hun greep houden en zijn vrijheid afnemen.
- Lees eens het scheppingsverhaal in Gn 1,1 – 2,4a. Onderstreep de zinnetjes die steeds terugkomen. Zo krijg je wat zicht op de tekst.
- Het scheppingsverhaal is een ‘protestsong’ tegen het Babel van die tijd. Wat zijn voor jou de ‘Babels’ van onze tijd?
- “Schepping en bevrijding horen samen.” Wat zijn de machten en krachten waaruit wij vandaag bevrijd moeten worden? Hoe kan dat gebeuren?
- In Babylon stak de twijfel op bij het joodse volk: “Wie was die God waarover zij het vroeger zo gemakkelijk hadden? Kiest God uiteindelijk niet de kant van de sterksten? Of is Hij zelf niet sterk genoeg zodat Hij de duimen moet leggen voor andere goden?” Herken je die twijfel? Hoe ga je ermee om?
2. Het avontuur van God met de mens
Vrij en verantwoordelijkheid
Wat heeft God ‘bezield’ om deze wereld en de mens te scheppen? En sterker nog: hoe houdt Hij het ‘in godsnaam’ vol met die nietige mens? “Wat is de mens dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U voor hem zorgt?” (Ps 8,5). Deze vragen houden de Bijbelse mens bezig. In verhalen, in beelden en metaforen zoekt hij een antwoord en probeert hij het onzegbare toch te zeggen. Uitgangspunt is de ervaring van Israël dat God begaan blijft met zijn schepping. Hij is een God die liefheeft. Dat is de diepe zekerheid van het joodse én van het christelijke geloof: de overtuiging dat God naar ons is toegekomen, zich ons lot heeft aangetrokken en zich daadwerkelijk engageert.
Dat is meteen ook het grote geheim: een God die liefde is (1 Joh.4,8).
Maar liefde vraagt wederliefde. Zo ook bij God.
Hij is een God van ontmoeting en verbond.
God heeft heel de wereld in zijn liefde geschapen. Maar de mens schiep Hij als een wezen dat die liefde kon verstaan, genieten en beantwoorden. Dit is niet zomaar één van de eigenschappen van de mens te midden van vele. Neen, in de wederzijdse liefde komt de mens tot zichzelf. De mens is gebouwd op liefde. Hij kan niet zonder dat hij van buitenaf door liefde wordt gevoed en zonder dat hij op die liefde antwoordt. Daarom schept God de mens “mannelijk en vrouwelijk” (Gn.1,26c), of beter gezegd: mens en medemens, in relatie.
Als de mens erop gebouwd is om op de liefde van God te antwoorden, dan is daarmee onmiddellijk een tweede wezenlijke eigenschap van de mens aangegeven. Liefde veronderstelt immers vrijheid. Een antwoord wordt steeds in vrijheid gegeven en geformuleerd. Afgedwongen liefde bestaat niet.
God geeft vrijheid aan de mens. Hij schenkt de mens alle bestaansruimte.
Daar-mee neemt Hij een groot risico. De mens kan Hem namelijk ook de wederliefde onthouden. Maar precies omdat Hij ons graag ziet, wil en kan Hij ook niet anders dan dit risico nemen.
In de ontmoeting met de scheppende God van de bijbel ontdekken wij de kern van ons menszijn. Relatie, liefde en vrijheid zijn de sleutelbegrippen. De mens wordt opgeroepen om in liefde en vrijheid zijn relaties met medemensen en met heel de schepping te beleven. God van zijn kant begeeft zich met deze vrije mens op weg. Hij verwikkelt zich met de mens in een riskant avontuur.
Deze grondgedachten van het bijbels-christelijke scheppingsgeloof hebben mensen door de eeuwen heen in allerlei beelden proberen uit te drukken. Michelangelo bijvoorbeeld heeft in het scheppingstafereel op het plafond van de Sixtijnse kapel Gods scheppende activiteit opgeroepen door Zijn wijsvinger die de vinger van de mens nog aanraakt. Daarmee drukt hij uit dat de mens schepsel van God is en tegelijkertijd een zelfstandig wezen is. In de goddelijke aanraking zien wij immers hoe de vinger van de mens reeds loskomt. Een ander beeld dat we in sommige tradities terugvinden is dat van Gods scheppen als ‘uitademen’. Telkens God ‘uitademt’ ontstaat een nieuw schepsel. Wat de mens betreft, ademt Hij uit zodat de mens moeiteloos tot stand komt, en daarna houdt Hij even de adem in zodat de mens de kans heeft los te komen van zijn Schepper en zelfstandig te worden. God trekt zich als het ware terug. Hij blijft niet alom tegenwoordig of dominant aanwezig, maar schept ruimte voor het andere dan zichzelf.
'Onderwerp de aarde en heers over de dieren'
De mens krijgt van God de opdracht tot “overheersing en onderwerping” van de rest van de schepping:
“En God zei:`Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt. (...)
God zegende hen, en God sprak tot hen : ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt.' " Gn.1, 26.28
Deze uitdrukkingen zijn voor vele tijdgenoten onaanvaardbaar. Vandaag zijn we - terecht - bijzonder gevoelig geworden voor de ecologische problematiek en voor de desastreuze gevolgen van de negatieve invloed van de heersende mens op het klimaat. Wij zien beter dan ooit tot wat dat “overheersen en onderwerpen” van de aarde heeft geleid! De mens heeft de schepping gedegradeerd tot een levenloos ding dat kan worden uitgebuit en misbruikt. Verschillende auteurs beschuldigen de christenen er dan ook van de heerschappij over de aarde te hebben misbruikt als voorwendsel voor een niets ontziende plundering van onze planeet en voor de vernietiging van ons milieu. De bijbelschristelijke traditie heeft volgens hen met deze Bijbelverzen de mensheid een vrijbrief gegeven om met de aarde te doen wat ze wil. De gevolgen zien we vandaag.
Wat van dit alles te denken? Om te beginnen moeten we goed beseffen dat de milieuproblematiek in de ontstaanstijd van deze tekst helemaal nog niet aan de orde was. We moeten dit vers lezen op de achtergrond van een primitieve beschaving die telkens ten prooi dreigde te vallen aan de natuur. De natuur was weerbarstig en vormde een voortdurende bedreiging voor de mens. Bovendien moeten we het citaat uit Gn.1,28 in zijn onmiddellijke context plaatsen. “God zegende hen”, staat er allereerst. Hier is geen sprake van een gebod of een bevel om de aarde te onderwerpen, wel van een zegen die nooit door misbruik tot vloek mag ontaarden. ‘Heersen’ betekent hier dienstbaar zijn aan het welzijn van de aarde en haar bewoners.
Het Bijbelse ‘heersen’ is gericht op ‘sjaloom’, op de heelheid van de schepping.
Er kan dus in het scheppingsverhaal geenszins sprake zijn van een vrijbrief voor de mens om de aarde uit te buiten. Integendeel, de zegenopdracht die God aan de mens geeft, betekent een extra appèl om God na te volgen. Zoals Hij liefdevol heerst, zo moeten ook wij in zijn naam met wijsheid en overleg omgaan met de wereld om ons heen. Bovendien is deze schepping niet onze eigendom. Ze behoort God toe. De mens is geroepen om zijn scheppingswerk voort te zetten. Daar ligt zijn grote verantwoordelijkheid. Door onze menselijke activiteiten worden wij medescheppers van de nieuwe aarde die getekend zal zijn door vrede, gerechtigheid en heelheid (‘sjaloom’).
- “De mens is gebouwd op liefde.” Wat betekent dat voor jou?
- Bekijk aandacht het fragment uit het fresco van Michelangelo. Betrek het op jouw leven. Wat betekent dat het leven jou is doorgegeven? En dat je nu een onafhankelijk en vrij mens bent?
- ‘Sjaloom’ is meer dan afwezigheid van geweld. Wat zou die sjaloom concreet betekenen in jouw leven, in jouw samenleven met anderen, in de bredere samenleving en wereld?
3. De achtste dag, Gods tijd
Laudato Si'
Het is deze Bijbelse visie die de grondtoon is van de encycliek Laudato Si’ van paus Franciscus: “Over de zorg voor het gemeenschappelijk huis” (2015). De titel verwijst naar het refrein van het mooie Zonnelied van Sint-Franciscus (13de eeuw): “Geprezen zijt Gij, mijn Heer – Laudato Si’, o mi Signore”. Daarin noemt de heilige de hele aarde broer en zus en moeder. Welnu, zegt de paus, “deze zus huilt vandaag omwille van de schade die we haar berokkenen door het onverantwoord gebruik en misbruik van de goederen die God haar heeft toevertrouwd. We zijn opgegroeid in het bewustzijn dat we eigenaars en heersers waren met een machtiging om haar uit te buiten.” Die mentaliteit moet dringend veranderen.
De schepping is ons gegeven. Ze is een geschenk, niet onze eigendom.
Ze is als een ‘presentje’ waarin de Schepper aanwezig komt. Denk aan een geschenk dat je kreeg van een goede vriend of vriendin. Dat maak je niet kapot, integendeel: je koestert het. Want in dat geschenkje is die vriend of vriendin jou heel dichtbij, ‘present’.
Zo moet het ook met de schepping zijn. Daarin ligt de diepste zin voor christenen om van de schepping te houden en haar te beschermen. Paus Franciscus pleit in zijn encycliek voor een “integrale ecologie”, dat wil zeggen: er is niet alleen het behoud van de natuur, maar er is eveneens het wegwerken van de onrechtvaardigheid en de armoede. Beide horen samen. Ons huis moet een gemeenschappelijk huis kunnen zijn voor alles en voor iedereen. Paus Franciscus ziet de noodzaak en de urgentie om de problemen vandaag aan te pakken.
“De jongeren eisen van ons verandering,” schrijft paus Franciscus in Laudato Si’.
“Houdingen, ook van gelovigen, die de wegen naar oplossingen belemmeren zijn: het ontkennen van het probleem, onverschilligheid, gemakkelijke berusting of een blind vertrouwen in technische oplossingen.”
De achtste dag
“Op de zevende dag,” zo eindigt het eerste scheppingsverhaal, “rustte God van al zijn werk dat Hij verricht had. Hij zegende de zevende dag en maakte hem heilig.”
De zevende dag is de dag van de ‘sjaloom’, van de harmonie tussen de mens en de schepping.
Op die dag kunnen we reeds proeven hoe God de wereld bedoeld heeft. Het eerste scheppingsverhaal is ontstaan vanuit een diepe crisis in de ballingschap. Tegen de vertwijfeling in is het uitgegroeid tot een visioen van bevrijding, van een ‘goede wereld’. Daarom staat er zeven maal “En God zag dat het goed (tov) was”, met op het einde “God bekeek alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was” (v.31a). Iedere sabbat, aldus de jood, deelt de hele wereld in Gods sabbatsrust. Zo heeft God de wereld bedoeld. Het scheppingsverhaal is ook een toekomstvisioen.
De zevende dag valt in de joodse telling op de zaterdag, om precies te zijn: van vrijdagavond na zonsondergang tot zaterdag bij zonsondergang. Dan begint voor hen de eerste dag van de week. Christenen beleven op die dag, de zondag, hun sabbat. Dat komt omdat de zondagmorgen het moment is van de verrijzenis van Jezus. Aanvankelijk vierden de christenen dat ook op de ochtend van de eerste dag van de werkweek. Later, toen de cultuur christelijk werd, verschoof ook de rustdag en de heilige dag (‘de dag des Heren’) naar de zondag.
Voor christenen is de voltooiing van de schepping te vinden in het leven en de opstanding van Jezus van Nazaret. Hij is de ‘nieuwe Adam’, Gods beeld bij uitstek. Hij is de ‘nieuwe schepping’. Jezus werd gekruisigd en begraven op vrijdag. Tijdens de sabbat lag hij in het graf. Op “de eerste dag van de week ’s morgens heel vroeg” (Lc 24,1), gingen vrouwen naar het graf en ontdekten dat het leeg was: “Hij is niet hier. Hij is tot leven gewekt.” Die dag werd al vlug ‘de achtste dag’ genoemd, de dag van de opstanding en van de nieuwe schepping. In de getallensymboliek staat ‘acht’ (ook het symbool voor: oneindig) voor God zelf.
Met de achtste dag, en met de opstanding van Christus, breekt een nieuwe tijd van hoop en toekomst door.
"NU is jullie tijd"
Christenen zijn mensen van de hoop en niet van de wanhoop. Het leven is sterker dan de dood. Zij geloven dat God zijn bedoeling met deze wereld, zoals we die lezen in het scheppingsverhaal, zal realiseren. Alleen, Hij kan dat niet zonder ons. Hij heeft ons als vrije wezens geschapen. We kunnen ons ook tegen Hem keren. Dat is het risico dat Hij genomen heeft. Daarom is Hij telkens opnieuw op zoek naar mensen die in zijn verbond willen leven en die met ‘alle mensen van goede wil’ willen werken aan het realiseren van ‘die nieuwe hemel en die nieuwe aarde’.
Wat de toekomst van onze planeet en de zorg voor een rechtvaardige wereld voor iedereen betreft, is het nu wel heel dringend. Vandaar dat paus Franciscus in zijn homilie op de slotviering van de Wereldjongerendagen in Panama en in zijn verklaring Christus Vivit na de jongerensynode, jongeren oproept om niet langer in een soort wachtkamer te leven en te blijven zitten tot ze geroepen worden:
“Je denkt dat jouw NU nog niet is gekomen, dat je te jong bent om te dromen van en te werken aan de toekomst. Gods liefde wacht niet op het zogenaamde ideale moment. Gods tijd maakt elke situatie en plaats geschikt."
Gods belofte gaat nu in vervulling. Jullie zijn niet de ‘morgen’, de ‘intussen’, maar het ‘NU’ van God.”
De achtste dag is de tijd van God die NU vraagt om vertrouwvolle en hoopvolle christenen te zijn die zich daadwerkelijk engageren in de zorg voor ons gemeenschappelijk huis.
- Hoe kan je de schepping ervaren als een geschenk?
- Paulus noemt Jezus ‘de nieuwe Adam’, dat wil zeggen: de mens zoals God hem bedoeld heeft. Hoe zou je die nieuwe mens omschrijven?
- Wat zeg jij op de woorden van paus Franciscus in Panama: “Blijf niet in de wachtkamer zitten en wachten tot je geroepen wordt. Je bent het ‘NU’ van God.”?
Peter Malfliet