Evangelie op de vijfde zondag in de veertigdagentijd (Johannes 11, 1-45)
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zus Marta woonden – dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer. De zussen stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Jezus hield veel van Marta en haar zus, en van Lazarus. Maar toen Hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef Hij toch nog twee dagen waar Hij was. Daarna zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Laten we teruggaan naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden U stenigen, en nu wilt U daar toch weer naartoe?’ Jezus zei: ‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ’s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’ Nadat Hij dat gezegd had zei Hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, Ik ga hem wakker maken.’ De leerlingen zeiden: ‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’ Zij dachten dat Hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Toen zei Hij hun ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en om jullie ben Ik blij dat Ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’ Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’) zei tegen de anderen: ‘Laten ook wij maar gaan, om met Hem te sterven.’ Toen Jezus daar aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië ligt dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadie, en er waren dan ook veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze Hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. Marta zei tegen Jezus: ‘Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God U alles zal geven wat U vraagt.’ Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in Mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja, Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat U de Messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’ Na deze woorden ging ze terug, ze nam haar zus Maria apart en zei: ‘De meester is er, en Hij vraagt naar je.’ Zodra Maria dit hoorde ging ze naar Jezus toe, die nog niet in het dorp was, maar op de plek waar Marta Hem tegemoet was gekomen. Toen de Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, Maria zo haastig zagen weggaan, liepen ze achter haar aan, want ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te weeklagen. Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was en Hem zag, viel ze aan zijn voeten neer. Ze zei: ‘Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Jezus zag hoe zij en de Joden die bij haar waren weeklaagden, en Hij ergerde zich. Diep bewogen vroeg Hij: ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ Ze zeiden: ‘Kom maar kijken, Heer.’ Jezus begon te huilen, en de Joden zeiden: ‘Wat heeft Hij veel van hem gehouden!’ Maar er werd ook gezegd: ‘Hij heeft de ogen van een blinde geopend, Hij had nu toch ook de dood van Lazarus kunnen voorkomen?’ Weer ergerde Jezus zich. Hij liep naar het graf, een spelonk met een steen voor de opening. Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ Marta, de zus van de dode, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek Hij omhoog en zei: ‘Vader, Ik dank U dat U Mij hebt verhoord. U verhoort Mij altijd, dat weet Ik, maar Ik zeg dit ter wille van al deze mensen hier, opdat ze zullen geloven dat U Mij gezonden hebt.’ Daarna riep Hij luid: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De dode kwam tevoorschijn, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek. Jezus zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’ Veel Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus deed, kwamen tot geloof in Hem.
Verdieping bij het Evangelie
In deze perikoop komt 'vertrouwen' sterk naar voren. Ga op zoek naar de fragemnten waar mensen vertrouwen hebben in God of in elkaar.
Vervolgens kan je in de tabel hieronder de verzen vinden met wat duiding.
Figuur |
Vers |
Verduidelijking |
Jezus |
Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon Van God geëerd zal worden.
|
Jezus heeft vertrouwen dat God hem zal helpen om Lazarus opnieuw tot leven te wekken. Hij heeft er zelfs zoveel vertrouwen in dat hij geen haast heeft om zijn vriend te bereiken en besluit om eerst nog twee dagen te wachten. |
Jezus |
Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ’s nachts loopt, struikelt omdat hij geen licht heeft. |
De joden willen Jezus stenigen. Toch heeft Jezus vertrouwen. Jezus weet dat het niet altijd makkelijk is om het goede te doen zegevieren. Het is als wandelen in het donker.
|
De apostelen |
Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.
|
De apostelen vertrouwen in Jezus en het feit dat hij de Messias is. Ze willen hem daarom volgen, zelfs als dit betekent dat ze zullen sterven. |
Marta |
Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’
|
Marta heeft vertrouwen in Jezus. Ze weet dat hij gesteund is door God en dat hij haar broer weer tot leven kan wekken. |
Maria |
Ze zei: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn.
|
Maria heeft slechts een twijfelachtig vertrouwen in Jezus. Ze gelooft niet dat haar broer zal kunnen opstaan uit de dood. |
De joodse omstaanders |
Veel Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus deed, kwamen tot geloof in hem. |
De joden die het wonder hadden zien gebeuren, krijgen vertrouwen in Jezus. Maar enkele van hen waren zo geschrokken, dat ze vol wantrouwen naar de Farizeeën trokken om hem te veroordelen. |