Al bij al bestaat 29 februari nog niet zo lang. Tot de 16de eeuw was er wel al een schrikkeldag, maar die viel niet op 29 februari. In plaats daarvan werd er tussen 23 en 24 februari een tweede 24 februari toegevoegd. Dat is de schrikkeldag in de Juliaanse kalender, ingevoerd door Julius Caesar in 45 voor Christus.
Die voegde een extra dag elke vier jaar toe om de kalender beter af te stemmen op het zonnejaar. De aarde draait namelijk niet in 365 dagen rond de zon, maar wel in 365 dagen 5 uur, 48 minuten en 46 seconden. Het kalenderjaar was met andere woorden te kort. Zonder correctie zouden de seizoenen langzaam maar zeker verschuiven ten opzichte van de kalender.
De schrikkeldag om de vier jaar van Julius was een grote verbetering, maar loste het probleem niet helemaal op. De kalenderjaren bleken nu immers gemiddeld 11 minuten en 14 seconden te lang. De kalender ging met andere woorden te traag voor de seizoenen. Een klein verschil, maar tegen de 16de eeuw liep de kalender al 10 dagen achter op de seizoenen.
Dat had ook een grote impact op de feestdagen van de Kerk. Zo is het feitelijke begin van de lente cruciaal voor de berekening van de datum van Pasen.
Hoog tijd dus voor een hervorming van de tijd.
Paus Gregorius XIII stelde een commissie van geleerden samen die in 1582 met een oplossing kwam die we de 'gregoriaanse kalender' zijn gaan noemen.
De schrikkeldag werd verplaatst naar 29 februari en bleef wel om de vier jaar terugkeren, maar niet in jaren die deelbaar zijn door 100, maar niet door 400. 2000 was dus wel een schrikkeljaar, maar 1900 en 2100 zijn dat niet. Elegante rekenkunde waardoor er op 400 jaar geen 100 schrikkeljaren zijn, maar slechts 97.