Het Hongarije van premier Viktor Orbán is momenteel voorzitter van de zogenaamde Visegrád-4 groep, die naast Hongarije bestaat uit Polen, Tsjechië en Slowakije. De vier landen zijn weliswaar voorstander van Europese samenwerking, maar plaatsen grote vraagtekens bij de wijze waarop de EU is ingericht. Orbán streeft naar een Europa van sterke natiestaten. Brussel moet zo min mogelijk bevoegdheden hebben.
Orbán heeft in zijn land een “illeberale democratie” gevestigd, een geleide democratie naar Russisch, Turks en Chinees voorbeeld, die hij tegenwoordig “christendemocratie” noemt, schrijft Ivo van de Wijdeven in Tertio nr. 1.120-1.121 van 28/07. Het christelijk-nationale programma van Orbáns Fidesz-partij kan op instemming rekenen van een groot deel van de Hongaren. De kern van dat programma is gebaseerd op het beeld dat de partij schetst van de Hongaarse geschiedenis: een christelijk volk dat altijd onder vuur heeft gelegen van buitenlandse machten.
Vanuit dat standpunt is migratie “een Trojaans paard voor terrorisme”. Voor Orban is er in het christelijke Hongarije geen plaats voor overwegend islamitische vluchtelingen uit het Midden-Oosten. Migranten en asielzoekers worden in publiekscampagnes gedemoniseerd. Kritiek van paus Franciscus, die op 12 september Hongarije bezoekt, viel op een koude steen.
De hoge hekken aan de Hongaarse grenzen heeft Orbán in eigen land geen windeieren gelegd. In de aanloop naar de verkiezingen van 2022 zal hij zich nog sterker profileren als de verdediger van “een Hongaars Hongarije”. Nu neemt Fidesz de lhbti-gemeenschap in het vizier als tegenpool van het door de achterban gewaardeerde traditionele huwelijk. Vorige week nog maakte Orbán bekend dat de Hongaren zich per referendum kunnen uitspreken over de door de EU verguisde anti-lhbti-wet.