De bladeren, die in de zomer en ook nog een groot stuk van de herfst aan de bomen hingen, liggen nu al voor een groot deel op de grond. En dan krijg je ineens een heel andere kijk op zo'n blad. Veel duidelijker dan dat ze aan de bomen hangen, zie je de structuur, de nerven die als 't ware de ruggengraat vormen van zo'n blad. Ja, je kan zo ineens een heel andere kijk krijgen op de dingen. En dat kan je ook overkomen bij mensen. Als je van enige afstand, heel oppervlakkig, de kerk inkijkt, dan zie je mensen zitten, her en der verspreid. Maar je kan ook naar de gezichten kijken, voor zover dat nu lukt met dat coronamasker, je kan mensen bekijken en zeggen: 'Hé, die is er ook! Die heb ik toen ook ontmoet, die heeft al heel wat meegemaakt. Of: die vrouw die anders altijd op die plaats zit, is er nu niet. Zou die misschien ziek zijn?' Ja, je kan heel anders naar mensen kijken. Je kan dat ook op straat meemaken. Je ontmoet dikwijls dezelfde mensen; sommigen zeggen goeiedag, de ene is altijd goedgezind, je kan dat zelfs zien aan hun ogen, een ander kijkt altijd nors, is wat in zichzelf gekeerd. Tot je met die mens kennis maakt en je hoort wat er achter die norse blik schuilgaat, wie die mens eigenlijk is. Ja, je kan op heel verschillende manieren tegen dingen en mensen en zelfs tegen het leven aankijken.
In het evangelie op het feest van Christus Koning, dat we zondag zullen vieren, staan twee mensen tegenover elkaar met een heel eigen kijk op leven en op het koningschap. Jezus staat daar, een mens van drieëndertig jaar. Hij weet goed wat er om Hem heen gebeurt, in welke bedreigende situatie Hij zich bevindt. Toch raakt het Hem niet ten diepste. Dit moment zal Hem moeite en pijn gaan kosten, maar Hij blijft er rustig bij. Want Hij weet dat de waarheid zal overwinnen. Uiteindelijk zal die waarheid aan het licht komen. Dat is het ware koningschap: je leven in handen blijven hebben, je niet klein laten krijgen door de angst. Tegenover Hem staat, of beter, zit iemand die droomt van een ander koningschap. Een koningschap dat verworven kan worden door met de ellebogen te werken, en dat met een leger soldaten verdedigd moet worden als je eenmaal dat koningschap bereikt hebt. Zijn hart is nooit zonder angst, want elk moment kan je zulk koningschap verliezen.
We kennen dit soort gedachten en gevoelens. We moeten ons een plaats veroveren in de wereld. We moeten pakken wat we kunnen krijgen. We moeten de kaas niet van ons brood laten halen. Anders komen we nergens. En 'nergens' betekent dan: niet belangrijk zijn, geen aanzien hebben. Dromen we daarvan, of dromen we dat we de rust zouden hebben die van Christus uitging? Hij is er niet op uit om te grijpen, om macht te hebben. Hij staat met open handen. Zo zouden christenen moeten zijn. In het begin van het christendom schreef iemand in een brief over christenen het volgende: 'Christenen', zo staat er in die brief, 'zijn niet anders dan andere mensen. Ze wonen niet in eigen steden, ze spreken geen aparte taal, ze trouwen en krijgen kinderen als alle anderen. Maar door hun levenshouding overwinnen ze de wet. Men veroordeelt hen, men doodt hen en men brengt hen juist daardoor tot leven.' Christenen zijn niet anders dan andere mensen en toch zijn ze anders! Jezus was koning, beaamt Hij zelf op de vraag van Pilatus, en toch was Hij anders.
In de prefatie van deze feestdag wordt gesproken over 'een koninkrijk van waarheid, heiligheid en liefde, recht en gerechtigheid, een koninkrijk van vrede'. Dat zijn allemaal Bijbelse termen om het Koninkrijk Gods aan te duiden. En dat koninkrijk wordt gerealiseerd door mensen die Jezus proberen na te volgen, die hun uiterste best doen om in de voetstappen te treden van Jezus in het gewone leven van alledag. En daar is niets triomfalistisch aan. Het gebeurt met vallen en opstaan. Kijken we vandaag op een andere manier naar de dingen, naar de mensen, en naar ons eigen christen-zijn, opdat de wereld, Gods rijk hier en nu, er beter van wordt.