“Een vriend vroeg: ‘Ga je over fatsoen schrijven? Wat een begrip!’”, glimlacht Herman van Praag. Zijn ogen glinsteren. “Maar ik heb dat expres gedaan om een beetje te provoceren. Wie in Nederland over fatsoen begint, wordt al snel weggezet als een fatsoensridder.” De joods-Nederlandse psychiater wordt beschouwd als een van de grondleggers van de biologische psychiatrie. Na zijn emeritaat legde hij zich toe op zijn andere passie: religie en zingeving.
Al 92 lentes telt Herman van Praag, maar nog dagelijks neemt hij plaats aan zijn schrijftafel. Onlangs verscheen zijn negende boek Mozes’ nalatenschap, waarin Van Praag onder meer pleit voor een eerherstel van het fatsoen. “Als je ziet hoe mensen elkaar hier in de Tweedekamerdebatten bejegenen… Dat is geen beschaving meer, maar ontschaving, regressie. Dat zette me aan het denken over fatsoen. Wat is het precies, waar komt het vandaan?”
U definieert fatsoen aan de hand van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Waarden die volgens u teruggaan tot Mozes. Kunt u dat uitleggen?
“Iedereen die in onvrijheid heeft geleefd, weet wat onvrijheid betekent. En iedereen die in nood heeft verkeerd, weet wat broederschap is. Dat zijn eeuwige waarden die geen corrosie vertonen en die hopelijk altijd zullen blijven gelden. Vaak worden ze herleid tot de Franse Revolutie, de Verlichting, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens of de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, maar hun oorsprong gaat verder terug. Wie de vijf boeken van Mozes kent, ontdekt daar de wortels van de hedendaagse mensenrechten. Dat vind ik zo wonderlijk, dat duizenden jaren geleden, in een tijd van despoten en autocratische vorsten, een mens met zulke revolutionaire ideeën kwam. Tot nu toe hebben die alleen in de westerse wereld een zekere verworteling. Door de huidige ontwikkelingen worden ze geactualiseerd. Landen als Rusland, China en Iran hebben lak aan de mensenrechten. De geniale waarden van Mozes zijn fundamenteel. Als die erfenis verdwijnt, wordt de wereld onleefbaar.”
Liberale denkers stellen dat de moraal en de mensenrechten een algemeen-menselijke uitvinding zijn. Hoe staat u daartegenover?
“Integendeel, we hebben niet zoveel zelf bedacht. Wat wij bedenken – de aard van de mens is niet zo verheffend, dat wist de Eeuwige al. Hij zei al heel snel in Genesis: die mens is verdorven, die is tot alle mogelijke kwaad in staat. Toen kwam de zondvloed als straf en de Eeuwige begon opnieuw met Noach als tweede Adam, omdat hij de enige mens was die God kon vinden met nog enig fatsoen. Nee, weet u, zelfs kleine kinderen zijn niet van die lieverdjes. Die zijn zeer territoriaal. Ze pakken elkaars speelgoed af. Er zit van nature veel agressie in de mens, veel expansiedrift. Wij zijn niet de oorsprong van de ethische moraalcodes, daar ben ik van overtuigd. Moraal komt niet uit uw en mijn inborst opborrelen.”
In uw boek verwijst u geregeld naar Thomas Hobbes, die stelt dat de mens voor anderen een wolf is, en door een sociaal contract in bedwang moet worden gehouden.
“Door een sociaal contract, maar ook door scholing, opvoeding, kerken en synagogen komt er een laag vernis over het agressieve en expansieve in de mens. Hopelijk een dikke laag, maar soms is hij flinterdun. Dat laatste zag je tijdens de Tweede Wereldoorlog en nu weer met Vladimir Poetin. De manier waarop hij Oekraïne binnenvalt, daar zit veel agressie in. En niet alleen dat, vaak speelt er ook sadisme mee, de lust om te pijnigen en te vernietigen. Psychopathie kan ver gaan.”
Verder lezen? Vraag een gratis proefnummer aan of neem een abonnement.